
Blog (208)
Preek gehouden op de 3e zondag na Epifanie 22 januari 2023 in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Mattheüs 3: 1-6; 13-17
Kopje onder en opnieuw beginnen
De man in de woestijn lijkt op het eerste gezicht een onaangepast figuur. Niet van deze tijd. Maar bij nader inzien zie ik hem ineens overal opduiken, juist in onze tijd. Hij is de figuur, die voortdurende roept, dat het zo niet langer kan. Er moet een omkeer komen, in het denken en in het doen. Als we zo doorgaan gaat het fout, het is vijf voor twaalf of al later: de bijl ligt al klaar…
Johannes is zijn naam – sommige mensen vinden hem irritant, drammerig en overdreven, maar er zijn er ook, die wel wat in hem zien, ook al ziet hij er niet uit.
Aan kleding besteedt hij weinig aandacht en wat hij op zijn menu heeft staan daar lusten de honden geen brood van. Maar juist die twee uiterlijke kenmerken verhelderen de problemen, die hij aan de kaak stelt. Het uiterlijk vertoon en de ongebreidelde consumptiedrift. Kleding doet er toe, maar je hoeft toch geen 20 jassen te hebben? – denk eens aan de kledingberg, die dat teweeg brengt. En wat staat er op jouw menu? Vast geen sprinkhanen, maar je kunt er best op leven, hoor!
Zo zet ik Johannes even op de zeepkist of op het podium van onze tijd: een aanklacht tegen overconsumptie, een oproep tot omkeer, een richtingwijzer naar eenvoudiger leven.
En dat doet hij bij het water van de Jordaan. En die plek had hij niet toevallig uitgekozen. Het is precies de plek waar alles begonnen was, de eerste stappen waren gezet in de richting van het beloofde land. Nu brengt hij de mensen er naar terug: hier is het begonnen, het nieuwe leven in het nieuwe land. Maar wat is er van terecht gekomen?
Dat moeten wij ons ook altijd afvragen, als het over ons geloof, de kerk en onze mores gaat: hoe was het ook alweer begonnen en waar was het om begonnen?
Terug naar de basis, de roots, dat is altijd heilzaam.
En dan lokt hij hen het water in, niet om er op te lopen, maar om er doorheen te zakken. Dat is zijn geheime remedie: in het water heb je geen grond onder de voeten, geen vloertje waarop je kan staan, nee, je gaat compleet kopje onder, maar je komt ook weer boven, proestend en hoestend, maar als herboren!
Dat is de eenvoudige en doeltreffende act van Johannes.
En terwijl ik zo weer boven water komen, hoor ik hem nog iets zeggen over anders gaan leven’, ‘je bekeren’, ‘al het oude achter je laten, alle shit en oud zeer van weleer’, je kunt het vergeten!
Opnieuw beginnen, dat is het devies!
Dat is telkens weer een actueel verhaal, hoe moeilijk het ook is. Je denkt alles op orde te hebben en ineens is alles anders. Je zit vast aan je oude leventje en ineens denk je: is dit het? Een ontmoeting met ‘Johannes de Dompelaar’ doet wonderen! Hij haalt je door het water heen, zoals Israël vroeger door de Rode Zee was getrokken, bevrijd uit het slavenhuis, zoals het door de Jordaan was getrokken, het beloofde land in, zoals ze waren teruggekeerd uit de ballingschap en ze juichten als degenen, die dromen, zo zijn er telkens momenten, waarop je opnieuw moet beginnen. Dat betekent enerzijds loslaten en anderzijds omarmen. Oud loslaten, nieuw omarmen.
Kan iemand mij daarbij helpen? Is er iemand, die dat voordoet?
Ja, daar staat hij, midden onder u, staat hij die gij niet kent. Jezus van Nazareth is zijn naam; hij is er ook bij en hij wil ook ‘kopje onder’.
Waarom eigenlijk…dat heeft zo’n man toch niet nodig? Waar is dat goed voor? Jezus zegt: ik wil ook, samen met jullie, samen met jou!! Ik voel me niet verheven boven jullie, maar ik ben solidair met jullie, in jullie pijn en misère, in jullie frustraties en tekortkomingen, ja, in alles… Ook ik ga ‘kopje onder’ en zo ben Ik ‘God met jullie’…of, anders gezegd, zo wil God bij de mensen ‘komen en wonen’.
Dan vertelt Mattheüs, dat de hemel openging en de stem van God klonk, terwijl Jezus in gebed was. En er klapwiekt een duif boven zijn hoofd. Jezus weet vanaf dit moment, hij ervaart dat aan den lijve, dat hij op de goede weg is, aan het begin staat van zijn roeping, om Zoon van God te zijn!
Wat betekent dat dan en hoe werkt zich dat uit dan? Zoon van God, dat is nogal wat! Wat een hoogheidstitel, wat een afstand roept dat ineens op.
We zien het al voor ons: hij is Zoon van God en kan dus alles. Hij hoeft maar met z’n vingers te knippen of het komt voor elkaar. Hij doorziet alles en kan alles bereiken wat Hij wil. Niets staat hem in de weg of kan Hem hinderen.
Zou dat de bedoeling en betekenis zijn van ‘Zoon van God’?
Ik denk het niet. Ik noem nu twee plaatsen, waarop ‘zoon van God’ ook genoemd wordt en dan moet u zelf maar beslissen, hoe dat mijn tot nu toe genoemde invulling corrigeert.
Allereerst horen we het vervolg van wat we vanmorgen lazen, dat we meestal overslaan omdat het zo’n saai en langdradig stamboom-onderzoek bevat. Hoewel, het kan ook wel heel interessant zijn, de familiegeschiedenis langslopen, hoe ver gaan we terug, ben ik misschien toch nog familie van…?
Lukas, op wie ik nu even overstap, noteert de familiegeschiedenis, de stamboom van Jezus…ik zal hem maar niet helemaal voorlezen, maar ik beperk me even tot de laatste (en dat zijn dan de eerste, oudste voorouders van Jezus) verzen van Lukas 3: Jezus was de zoon van Jozef, de zoon van etc., en dan een heel eind verder…:
de zoon van Sem, de zoon van Noach, de zoon van Lamech, |
37 |
de zoon van Methusalach, de zoon van Henoch, de zoon van Jered, de zoon van Mahalalel, de zoon van Kenan, de zoon van Enos, - bent u er nog? - de zoon van Seth, de zoon van Adam, de zoon van God!
De mens, de eerste, de beste mens, de mens, zoals hij bedoeld en bedacht is door God, is Zoon van God! En dan aan het eind van het evangelie wordt verteld, hoe Jezus wordt overgeleverd in de handen der mensen en dat hij tenslotte zijn leven eindigt aan een kruis. En er staat een Romeinse soldaat bij, die opgegroeid is met de ideologie, dat de keizer, zijn keizer, in wiens dienst hij staat en wiens bevelen hij uitvoert, dat de keizer de zoon van God is. En nu staat hij aan de voet van dit kruis en hij hoort Jezus uitroepen: mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten en dat hij daarna de geest geeft. En de soldaat zegt: ja, wis en waarachtig, deze mens, die hier zo gehavend hangt, is de Zoon van God. Vreemde belijdenis, nietwaar? Maar buitengewoon troostrijk, want zo laat God in Christus Jezus zien, dat hij geen verre God is. Nee, hij komt in ons Adamsbestaan, (in ons Adamskostuum, zou ik bijna willen zeggen), in onze nood, in onze ziekte, in ons doodsbestaan. Het water van de Jordaan bestaat uit de tranen van God, vermengd met onze tranen van al ons rouwen en treuren, zo merkt de Engelse theoloog Samuel Wells op in zijn boekje “Wees niet bang”. Zo worden en zijn wij gedoopt in de tranen van God en van Jezus. Ik hoop, dat ik vanmorgen het vreemde optreden van Johannes de Doper en de doop van Jezus in de Jordaan zo iets dichter bij onszelf heb gebracht en dat het ons heeft geïnspireerd om voort te gaan met ‘goed gelovig te leven’.
|
Interview in het Nederlands Dagblad
Gisteren (17 jan. 2023) stond het interview, dat ik met een journalist van het Nederlands Dagblad had gehad, in de krant. Prominent op de voorpagina met de 'kop' Reconstructie: wat een 18e-eeuwse patriotten-predikant ons te vertellen heeft. Dit kwam in de krant naar aanleiding van de verschijning van mijn boek over Chevallier: Pierre Chevallier (1760-1825). Predikant met vergezichten tussen Verlichting en Réveil (Hilversum 2022).
Het artikel gaat niet alleen over Pierre Chevallier en wat hij en zijn tijd voor ons kunnen betekenen, maar ook over mijn eigen weg in het geloof en in de kerk. Maakte Chevallier een bijna onmerkbare overgang van een ruimdenkende verlichte predikant naar een meer naar binnen gekeerde rechtzinnige dominee, ik maakte zelf een beweging in de tegenover gestelde richting. Afkomstig uit de Gereformeerde Gemeenten in Nederland maakte ik een ontwikkeling door, die mij bracht in het midden van de Protestantse Kerk. Ieders geloofsweg is grotendeels biografisch bepaald en dat laat ook deze biografie duidelijk zien.
Als je het artikel online wilt lezen ga je naar: www.nd.nl en je vindt het zonder veel moeite.
(Beeld: Carel Schutte)
"Op reis met Ds. Jan Scharp" is verschenen!
Vandaag (27 december 2022) heb ik mijn boek met het reisverslag van Ds. Jan Scharp gepubliceerd. In 1809 maakte deze populaire en energieke dichter-dominee een reis van 3 maanden door Nederland, Belgie en Duitsland, waarvan hij in 18 lezingen verslag deed voor het literair genootschap 'Verscheidenheid en Overeenstemming' in Rotterdam. Ik heb deze lezingen, die in handschrift aanwezig zijn in het Stadsarchief in Rotterdam, gelezen en in hoofdlijnen beschreven in mijn boek. Bovendien heb ik de route, die hij reisde, in etappes verdeeld, zodat die is na te fietsen (via het knooppunten netwerk).
Het boek is (binnenkort) te bestellen bij de boekhandel, maar je kunt het ook in 'mijn' webshop kopen en dan wordt het in je brievenbus bezorgd (kleine vergoeding portokosten).
Ga naar: Op reis met Ds. Jan Scharp (1756-1828) - Cees Huisman - Mijnbestseller.nl
Het boek kost € 20,00 en bevat 160 pag.
Voor meer info kun je het beste even op bovenstaande link klikken.
Een beetje reclame maken en/of het boek kopen wordt zeer gewaardeerd!
Preek gehouden in de Catharijnekerk te Heusden op de 3e zondag van Advent (Gaudete – Verheugt u) 11 december 2022 n.a.v. Jozua 6: 22-25 en Hebreeën 11: 27-31
‘The Red Light-district’ van Jericho
Als je ergens nieuw binnenkomt willen mensen altijd graag weten, waar je vandaan komt. Waar je gewoond en gewerkt hebt – dan kunnen mensen je plaatsen.
In een tweede kennismaking kan ook gevraagd worden: en uit welk nest kom je? En dan kun je iets vertellen over je ouderlijk huis – de familie komt ter sprake en hun plaats in de tijd en in de samenleving. En dat kun je zo uitvoerig doen, als je maar wilt en je kunt je hele stamboom laten zien. Sommige families gaan er prat op, dat hun wortels tot diep in de geschiedenis reiken, maar soms kan het gebeuren, dat je op figuren stuit, voor wie je je nu een beetje schaamt. Dat kan te maken hebben met zijn of haar politieke overtuiging of radicale standpunten, die nu beslist niet meer zouden kunnen. Ieder van u kan hier wel voorbeelden van bedenken. Aan iedere stamboom zitten wel takjes, die krom zijn of de boom een minder fraai uiterlijk geven. Sorry, maar zo zit mijn familie nu eenmaal in elkaar.
Aan de stamboom van Jezus hangen ook niet alleen maar heilige boontjes en toffe peren – het is van alles wat. Het is een rij voorvaders en voormoeders aan wie niets menselijks vreemd was. Zo is Jezus gekomen te midden van gewone en simpele mensen, tussen mensen met een vlekje en met een verhaal, voortgekomen uit een familie van buitenstaanders en buitenlanders. Er is niets wat wijst op ‘volbloed Joods’ of behorend tot de religieuze of politieke elite – nee, Jezus is geboren in een familie, waar wij misschien niet trots op zouden zijn, als we wisten dat zulke figuren ook tot onze voorouders behoorden. Maar Jezus deert het niet, integendeel Hij stelt er zijn eer in, dat al deze voorvaders en voormoeders met name genoemd worden in zijn stamboom. Antecedentenonderzoek, ga je gang!
Mattheüs vindt het helemaal niet erg om allerlei mensen – met en zonder smetjes - op te nemen in de lijst van voorouders van Jezus. Jezus zelf schaamt zich er ook niet voor om allerlei randfiguren en vreemde snuiters, scheve schaatsrijders en mislukkelingen tot zijn familie te rekenen. Hij voelt zich verwant met hen en als hij later de nadering van het Godsrijk gaat verkondigen, dan rekent hij dat soort figuren juist tot zijn vrienden en vriendinnen. Jezus wist heel goed, dat je de mensen niet kon indelen in ‘goed’ en ‘fout’. Hij zag het eerder zo, dat hij zei: Iedereen is eigenlijk ‘fout’, maar desalniettemin houdt God van alle mensen. Op zichzelf beschouwd is niemand ‘acceptabel’, maar God aanvaardt ons en ziet ons aan als zijn kinderen.
In de lange rij van voor-familie komt ook een figuur als Rachab voor. Zij beoefende het oudste beroep van de wereld en tegenwoordig noemen we zo iemand een prostituee of sexwerker, maar de NBV gebruikt nog klip en klaar de oude benaming ‘hoer’. Nou, dat vind ik – eerlijk gezegd – een rotwoord en ik zal het niet meer gebruiken. Wat allereerst opvalt is, dat zij een naam heeft. Zij is niet zomaar een anoniem meisje, maar iemand met een naam, die zoiets betekent als ‘breed, wijd, open’. Laten we zeggen: haar deur en haar hart stonden altijd open: een soort Open Hof of Zoete Inval. Zij was een dame van lichte zeden, - de mannen, die haar bezochten overigens ook - ze verdiende wat bij in haar peeskamertje, terwijl ze misschien ook nog wel een bar of herberg runde. Zij woonde op de wallen van Jericho, het ‘red light district’ van deze stad en zij had altijd klandizie, want het was daar aan de grens een komen en gaan. En wie er nu gekomen waren, dat waren de toekomstige land-bewoners. Ze had al van hen gehoord, hoe ze uit Egypte waren gevlucht en hoe zij onder leiding van een bijzondere God de Jordaan waren overgetrokken en hoe zij op het punt stonden het land Kanaän in te nemen. Ook Jericho, de sleutelstad. Hier lag immers de toegang tot het hele land. En Rachab wist diep in haar hart, dat dat nieuwe volk de macht zou overnemen en al voelde zij zich misschien een verrader van haar eigen volk, ze wilde niets liever dan de toekomst delen met die nieuwe machthebbers onder leiding van die vreemde God!
Rachab is iemand die er niet bij hoort en er toch wèl bij hoort. Rachab is iemand die geen goede reputatie heeft, maar Jezus schaamt zich niet haar tot zijn moeders te rekenen. Rachab is iemand die zich helemaal bloot geeft en volledig open kaart speelt en ze wordt beloond voor haar gastvrijheid en moed. Rachab is iemand die zich gewonnen geeft en als was is in de handen van de verspieders en zo is zij geworden tot een onvergetelijk standbeeld in de galerij van God en mensen. Rachab is iemand, die het scharlaken koord uit haar venster laat hangen, zodat wanneer de engel van het verderf zou langsgaan haar huis dan zou blijven staan op de wallen van Jericho. Rood, de kleur van de liefde, de kleur van het leven, de kleur van het bloed, de kleur van de wijn!
Dat alles bij elkaar genomen, haar intentie, haar verwachtingen en haar inzet, noemt de Hebreeënbriefschrijver haar geloof. Een soort basaal oer-geloof, dat nog helemaal niet ingevuld was met leerstellingen en rituele gebruiken. Nee, precies zoals zij was en hoe zij handelde, dat was haar geloof.
Wat ons natuurlijk – al lezende in het boek Jozua - altijd weer dwarszit in al deze verhalen, dat is het onstuimige wapengekletter en het overvloedige bloedvergieten. Ik ga er geen doekjes om winden – ook niet voor het bloeden – want historisch gezien was dat er allemaal. Het land van belofte is niet zonder slag of stoot in bezit genomen. Maar door al die schunnige en wrede gebeurtenissen heen, dwars door alle vernielingen en slagvelden heen – dat is inderdaad de werkelijkheid, zoals die zich heeft voorgedaan en zich altijd weer voordoet – dwars daar doorheen of misschien wel als een boventoon erboven uit, - en ook als tegenstem - klinkt daar een zachte fluistering, de stem van de Geest, die inspireert en vertelt op een geheimzinnige manier – zij vertelt het grotere verhaal van de mensheid op weg naar de stad die fundamenten heeft en waarvan de architect en bouwheer God zelf is. Die stem horen we door de Schrift heen en ook in ons hart resoneren en die zegt: zoals Rachab viel voor de verspieders (spionnen) en zich zonder verzet aan hen overgaf, zo viel Jericho uiteindelijk ook als een rijpe appel in de schoot van de nieuwkomers. Hebben ze het met geweld genomen? Is Rachab met geweld genomen?....welnee: zoals Jericho viel voor de ramshoorn, zo viel Rachab voor de verspieders en zo viel het land in de handen van de Eeuwige om proeftuin te zijn voor het Koninkrijk Gods. De geschiedenis is bar en boos, maar de profetische vertelling is een openbaring. Die laat zien, dat het Koninkrijk Gods alleen maar ontvangen kan worden, niet veroverd. Dat het geloof een gave is, niet een bezit. Dat God ons niet overrompelt, maar ons wil winnen, ja werven als zijn bruid. Dat Hij ons zo nabij wil komen, dat hij alle soorten van mensen: grote en kleine, opscheppers en ‘losers’, mensen die het allemaal zo goed weten en die er niks van snappen, mensen die het niet zo nauw nemen met de moraal en de moraalridders in optima forma, mensen als Rachab en mensen, die roepen, dat zij gestenigd moet worden – dat Jezus al die mensen in zijn hart sluit en zegt: jullie zijn allemaal familie van mij: jullie zijn mijn broeders en zusters en Ik ga graag met jullie aan Tafel. Iemand moppert misschien en oppert voorzichtig of luidruchtig: “Ja, maar zij daar, die met die rode sjaal om haar taille toch niet? die paaldanseres, die alle mannen zit te verslinden...zij toch zeker niet?!” “Ja, zij ook...wat zeg Ik...juíst zij, want dames van lichte zeden en tollenaars gaan u voor in het Koninkrijk Gods. Rachab gaat voorop! Zij opent de reidans! Wie volgt?!”
Overdenking gehouden op de 2e zondag van de Voleinding 13 november 2022 in de protestantse geloofsgemeenschap “De Drie Ranken” te Apeldoorn n.a.v. Exodus 3: 1-15 en Lukas 20: 27-38
‘Ik ben’ zal er zijn
Ik hoorde eens iemand vertellen, dat zij totaal buiten zichzelf was geraakt. Ja, letterlijk, ze zag zichzelf op een afstandje; ze zweefde weg uit zichzelf en – hoe vreemd ook - zij voelde zich gelukkig en aanvaard. En alles was licht en helder en angst had zij niet. Ze wist niet hoe lang dat geduurd had, maar na verloop van tijd was alles weer gewoon.
Lange tijd durfde ze er met niemand over te spreken. Ze had al bedacht hoe mensen zouden reageren. Sommigen zouden zeggen: een raar verhaal, je zult het wel gedroomd hebben. Anderen zouden zeggen: jij bent waarschijnlijk bijna dood geweest en dan krijgen je hersens te weinig zuurstof en dan ontstaan dat soort waanbeelden. Wij zijn immers ons brein? Logisch toch?
Maar wat anderen er ook van vonden of over dachten, het had haar leven veranderd. Ze was niet meer bang om te sterven en ze beleefde het leven voortaan als een geschenk. En ze wist wat haar te doen stond: zij leefde meer in harmonie met de mensen en de dingen om haar heen en ze probeerde andere mensen te helpen. Kortom, ze was er een ander mens door geworden: minder gejaagd, minder angstig en minder egocentrisch.
Je kunt zoiets een religieuze ervaring noemen. Het is een bijzondere ervaring die je dichter bij jezelf brengt en die je leven in een grootser verband plaatst.
Wij, die de verhalen in de Bijbel kennen, herkennen en benoemen zo’n belevenis als een Godsontmoeting. Iemand komt op een heel intense manier in aanraking met God, die beleefd wordt als de bron en het doel van ons bestaan.
Die Godsontmoetingen zijn er eigenlijk nooit zo maar voor de aardigheid. Die zijn ergens goed voor: Je moet er iets mee. Zo’n religieuze ervaring is er niet voor de fun, maar zij leidt vaak tot een diepere aanvaarding van je zelf en je wordt je meer bewust van je opdracht in deze wereld. Het doet je wat en je doet er wat mee.
Hoe krijg je een religieuze ervaring?
Ik geloof niet dat daar een recept voor is. Het is iets dat je overkomt, zoals de liefde en het geluk. Als je er naar op zoek gaat vind je het niet en als je er niet meer op rekent overkomt het je.
Het is wel belangrijk dat je er voor open staat. Als je je wereld hebt dichtgetimmerd door altijd te roepen: dat kan niet en het is inbeelding en ik geloof alleen maar wat ik zie…dan is de kans klein, dat je een religieuze ervaring beleeft. Uitgesloten is het niet, denk ik.
Maar wie zich openstelt en zoekt naar verdieping en intensere beleving effent alvast de baan, waarop de ervaring kan landen.
Maar hier valt niets te forceren en misschien lopen onze inspanningen en ons verlangen nog wel het meeste in de weg.
De religieuze ervaring heeft namelijk iets van een verrassing in zich. En een verrassing komt altijd onverwacht en overtreft je verwachtingen.
Zo was Mozes ook heel verrast toen hij die kale braamstruik zag branden. De Sinaïdoorn, zoals Pieter Oussoren vertaalt door de klank van het Hebreeuwse woord over te nemen. Op zichzelf was dat helemaal niets bijzonders, dat zo’n struik vlam vatte. Droge braamstruiken in de woestijn staan zo in de brand, maar ze zijn ook zo weer uit. De kale takjes knetteren een beetje en uit is het vuur. Te weinig brandstof!
Maar hier blijft het vuur maar branden. Wonderlijk en vreemd. Mozes wil er meer van weten.
En als hij op onderzoek uitgaat, hoort hij tot twee maal toe zijn naam klinken: Mozes, Mozes! Dan is er echt iets urgents aan de hand!
Hier ben ik, zegt Mozes. En hij wil er meer van weten: wie alles al weet en niet meer nieuwsgierig is en niets meer verwacht zal weinig of niets meer meemaken – maar wie zich openstelt en gaat onderzoeken kan nog van allerlei ontdekken. Zo gaat Mozes ons voor op de weg van de nieuwsgierigheid.
Maar, je moet wel bedenken, dat je zelf niet buiten schot blijft. Je kunt niet op een afstand en zonder persoonlijke betrokkenheid God ontmoeten. God laat zich niet als een object bestuderen…alleen in de ontmoeting laat Hij zich kennen. In het tweegesprek: wie ben jij? Zeg eens, hoe is jouw naam?
Het volk Israël heeft zichzelf in die brandende braamstruik herkend. Als het aan hen gelegen had was het vuur allang gedoofd. Te weinig energie, te weinig geloof en volharding, maar dankzij God, God zij dank, blijft het vuur van het geloof en de liefde branden en blijven die twee aan elkaar gewaagd.
Zo komen we als het ware vanzelf bij zijn Naam terecht. Die Naam, - kent gij die Naam? – ja, die Naam kennen wij en toch ook weer niet. Het is een Naam die onthult en verbergt, een Naam die er wezen mag, die klinkt als een klok: Ik ben, die er zijn zal.
Ik zal er zijn, een belofte voor de toekomst. Dan en dan, kom je dan ook? Ik zal er zijn!
Maar vooral – Ik ben - Hij is er ook nu, in het heetst van dit uur, in de brandende kwesties en knetterende debatten, in het vuur van de verdrukking en de verdwijning nabij: Ik ben er! En het raakt Hem en Hij is er mee begaan. En Hij gaat er onderdoor, maar er niet in ten onder.
Nu God zijn Naam bekend maakte en verhulde vanuit deze braamstruik en roept: Ik ben, die er zijn zal…is iedere situatie vervuld van een echo van zijn Naam. Alles wat er is verwijst op één of andere manier naar Hem. En dat wat is, is er altijd eerder dan ik. Zo gaat God altijd aan mij vooraf en was Hij er eer dan ik, maar ik, ik kende Hem pas later. Achteraf zeg ik, in verwondering of in dankbaarheid: Hij was er. Hij was er bij!
Zo is Hij er ook nu, juist nu, op dit ogenblik…in het Woord en in de stilte, in het er zijn, zoals wij er zijn…in dit eeuwige Nu, daar is Hij, want zo is zijn Naam.
Maar er klinkt ook in mee de belofte: zo zal Ik er ook zijn…ook als jij er niet meer bent. Ook dan ben Ik, ben Ik er bij. Zo wil de Naam gehoord zijn in drie tijden, die wij althans drie tijden noemen,: de verleden, de tegenwoordige en de toekomende tijd. Maar de eerste en de meeste van deze is de tegenwoordige…die van vroeger klinkt als een klankbodem en de toekomende is vol belofte. Zo presenteert de Opgestane zich ook in het boek van de Openbaringen als ‘Hij die is en die was en die komen zal!’
Als God zo present is in alle tijden en zich verbindt met de namen van de vaderen, Abraham, Izak en Jacob, dan komt de gedachte aan de opstanding uit de doden ook in een ander licht te staan.
Daarover kwamen wij bij Lukas een discussie tegen tussen de Sadduceeën en Jezus en het zou te ver voeren om dat debat hier nog eens dunnetjes over te doen. Maar wat ik wel wil beklemtonen is, dat spotters en gekscheerders met de opstanding er dus altijd al zijn geweest. Want wij kunnen ons het eeuwige leven alleen maar voorstellen als een oneindige verlenging van de tijd. En daarover doordenkend wordt het onvoorstelbaar en absurd.
Maar denkend aan de zelfopenbaring van God, aan de ontzagwekkende betekenis van de Naam, dan horen wij, dat God de Eeuwige is, ja het Zijn zelf. Het was de helderziende Jan Wolkers, die ik eens op TV hoorde zeggen met zijn beverige stem: ‘Tijd bestaat niet!’ Al lijkt het een onzinnige gedachte, toch brengt dit ons juist dicht bij die onuitsprekelijke Naam van God, die gespeld wordt als Ik ben, zoals ik er zijn zal. Voor God is iedere tijd tegenwoordige tijd en daarom mogen wij er op vertrouwen, dat ook onze verleden en onze toekomende tijd in en bij Hem tegenwoordig zijn en dat wij nooit uit zijn gedachten zijn en daarom al-Zijn-tijd leven.
Als Gij er zijt, wees dan aanwezig,
niet als een vuur, dat ons verbrandt –
Vuur is te heilig en te hevig –
geef ons de schaduw van uw hand
om in te schuilen, dat wij leven
al zijn wij dood, zo dood als as.
Laat ons er zijn, een eeuwig even,
laat ons er zijn met U die was
die is, die komen zal ten laatste,
ten eeuwigste. Kom niet te laat!
Ik zal er zijn, zegt Hij, die is, die was en die komen zal! Amen.
Overdenking uitgesproken in de gezamenlijke dienst met de Evangelisch-Lutherse Gemeente t.g.v. ‘Hervormingsdag 2022’ in de Catharijnekerk te Heusden n.a.v. Deuteronomium 6 (1e ged.) op zondag 30 oktober 2022
Luthers educatie van kids
Met de kinderen:
Het kinderboekje (23 blz.) Maarten Luther, dat geschreven was ter ere van 400 jaar Reformatie in 1917 door W.G. van de Hulst was bedoeld voor de kinderen van de zondagsscholen en werd uitgegeven door het NBG. Het was een levensbeschrijving van Luther, die geleerd had niet te luisteren naar wat men dacht en vond, maar die wilde luisteren naar God, die tot hem sprak vanuit zijn Woord.
Het boekje begint zo: “Dit is een heel oud verhaal. Het vertelt van een eerlijk man, die de hemel zocht, maar hem niet vinden kon, omdat…hij de weg ging, die de mensen hem wezen. Toen was zijn leven droevig en zijn hart bang. Maar – het oude verhaal vertelt ook, dat die man zijn dwaalweg verliet en het goede pad vond, toen God zelf hem dat wees. …wij, die ook de hemel zoeken, zijn hem heel dankbaar nog. Hij heeft ons geleerd niet te luisteren naar wat de mensen bedenken, maar te luisteren naar Gods eigen stem, die spreekt uit Gods eigen boek: de Bijbel. Wie die man was? Luister!”
Om de lezing van Deuteronomium 6 meteen breed uit te rekken zou ik willen zeggen, dat het hier gaat over de vraag: wat moeten wij doen om gelukkig en zinvol te leven? Dat is een vraag, die voor ieder mens, voor iedere samenleving, voor iedere tijd actueel en levensecht is.
Het antwoord daarop is ondubbelzinnig duidelijk: ‘Heb de Heer, uw God, lief’ en – zo voegt Jezus er aan toe – niet als een extra gebod, maar meer als een verheldering en concretisering – ‘en je naaste als jezelf’. Nu kunnen we daar lang en breed over uitweiden en ons afvragen, hoe we dat moeten doen, maar waar dat toe leidt moet je maar vragen aan die rijke jongeman uit het Evangelie.
Het betekent o.a. het leven liefhebben, met verwondering en dankbaarheid stil staan bij het goede en mooie, dat je overkomen is en telkens weer overkomt. Met een ‘open mind’ de ander tegemoet treden en hem niet zien als een vijand of een concurrent, maar als een medemens, een vriend.
Vandaag wil ik er even op wijzen, dat ook Luther de betekenis van het doorgeven van de traditie heel belangrijk vond, zoals dat ook in Deuteronomium 6 ter sprake komt.
Zo schreef Luther in 1529 een klein leerboekje voor de kinderen, dat hij vooral in handen wilde geven van de vaders, die op een eenvoudige manier de kinderen iets konden vertellen over de Tien Geboden, de Twaalf Geloofsartikelen en het Onze Vader en de sacramenten.
Dat kleine leerboekje – de Kleine Catechismus - begint met een bespreking van de Tien Geboden. De kinderen moet van jongs af aan een moreel besef aangeleerd worden en dat moet gevormd worden naar de geest van de Tien Geboden.
Het is eigenlijk heel bijzonder, dat de Reformatiebeweging in de breedste zin van het woord, de Tien Geboden zo prominent naar voren heeft gehaald. In veel protestantse kerken hangen de uitgeschreven Tien Geboden op metershoge borden bij de ingang van de kerkruimte. De kerk is de ruimte waar je leert te leven, zoals God het wil.
In de Kleine Catechismus begint Luther dus met de bespreking van de Tien Geboden en nadat hij het gebod heeft uitgeschreven vraagt hij telkens aan de kinderen ‘wat is dat?’ of: ‘wat betekent dat?’ En dan volgt een korte uitleg van de bedoeling van het gebod.
Bijv. het 4e gebod: ‘Gedenkt de sabbatdag dat gij die heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat des Heeren uws Gods enz’.
Vraag: ‘Wat is dat?’
Antw.: ‘Wij moeten God vrezen en liefhebben, zodat wij de predicatie en Zijn woord niet verachten, maar die heilig houden, gaarne horen en leren’.
Het 5e gebod: ‘Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de Here uw God geeft’.
Vraag: ‘Wat is dat?’
Antw.: ‘Wij moeten God vrezen en liefhebben, zodat wij onze ouders en heren niet verachten noch vertoornen, maar hen in ere houden, hen dienen en gehoorzaam en hen lief hebben en waardig achten’.
Het 6e gebod: ‘Gij zult niet doodslaan’.
Vraag: ‘Wat is dat?’
Antw.: ‘Wij moeten God vrezen en liefhebben, zodat wij onze naasten aan zijn lichaam geen schade noch leed doen, maar hem helpen bij het lenigen van zijn lichamelijke noden’.
Zo maar een paar vragen en antwoorden uit de Kleine Catechismus om een indruk te krijgen, hoe Luther zich inspande om als opvoeder het geloof en leven van mensen in lijn te brengen met Gods bedoelingen.
De vragen, die hij bij de verschillende geboden stelt zijn uiterst simpel en weinig verrassend: ‘Wat is dat?’ ‘Wat betekent dit?’ De antwoorden zijn ook eenvoudig, maar beginnen wel steeds met een verwijzing naar het belangrijkste: ‘wij zullen God vrezen en liefhebben, kinderlijk vrezen en kinderlijk liefhebben’.
Ook is het mooi, dat Luther het gebod niet beperkt tot een ‘verbod’ (je mag dit of dat niet doen), maar er juist een positieve oproep aan verbindt – doe het goede, help de naaste in zijn behoeften.
Een catechismus of leerroute is goed bedoeld en heeft ook zeker zijn vruchten afgeworpen, maar het gevaar bestaat wel, dat het geloof teveel een kwestie van ‘weten’ en van ‘napraten’ wordt en dat het leven als christen verandert in een beamen van een bepaalde, vastgestelde leer. Dat is in de geschiedenis van de kerk gebeurd en dan werd het tijd, dat men de catechismus even opborg en men elkaar aanspoorde om daad-werkelijk te leven als kind van God in liefde en vanuit een dankbaar hart. Want ‘geloven’ is geen weten en zeker geen ‘beter weten’, maar gegrepen zijn door de overmacht en de liefde van God en daaruit handelen en leven.
Daarna sprak Ds. Louisa Vos (Evang.-Luthers predikant te Zutphen) over ‘de rechtvaardiging door het geloof’ (n.a.v. Romeinen 3)
Overdenking gehouden in de oecumenische geloofsgemeenschap “De Drie Ranken” in Apeldoorn op zondag 16 oktober 2022 n.a.v. Genesis 32 en Lukas 18
Jacob is op de terugweg. Wij denken vaak dat ons leven alleen maar vooruit gaat. Dat het een doorgaand verhaal is, steeds verder. Maar misschien is het zinniger om af te stappen van die rechte lijn en oog te krijgen voor keerpunten en omkeringen. Jacob keert terug. Hij verlangt naar huis. Heimwee.
Hij heeft alles wat zijn hart begeert, maar diep van binnen toch heimwee. Vrouwen en kinderen, schapen en runderen…er komt geen eind aan. Allemaal verworven in het land van Laban. Maar op een gegeven moment heeft hij er genoeg van. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan.
En hij staat op en keert terug. Een belangrijk keerpunt in het leven van Jacob. Heilzaam moment, beslissende ommekeer!
U kent hem vast wel, Jacob – die jongeman, die de zegen van zijn broer afgetroggeld had en toen hals over kop naar zijn oom was gevlucht. En als hij over ‘weer naar huis gaan’ begon, zei die oom telkens: Nee, blijf nog een paar jaar, het gaat toch goed? En zo was het voor hem een soort diensthuis geworden.
En nu is het dan eindelijk zover, dat hij gaat: met bonzend hart, enerzijds van verlangen, maar ook van angst en bezorgdheid, want grote kans, dat zijn broer hem niet met open armen zal ontvangen. Verlangen en vrees liggen dicht bij elkaar in zijn hart.
En als het bijna zover is, dat hij zijn bestemming heeft bereikt, neemt hij allerlei maatregelen om zijn bezit veilig te stellen. Hij blijft alleen achter. Wat hij heeft stuurt hij vooruit, wie hij is blijft alleen.
Je kunt je identiteit niet laten bepalen door wat je hebt. Hoewel dat wel vaak gebeurt en al te vaal ontlenen wij onze identiteit aan wat we allemaal hebben gedaan, opgebouwd, verzameld, - maar Jacob weet beter en hij worstelt er mee: wie ben ik eigenlijk – zelfs als al die zegeningen, die ik ontvangen heb, als ik die loslaat, laat gaan, wie blijft er dan achter?
Het is de vraag naar ‘wie ben ik in Gods oog?’ – die mij ziet en doorgrondt, die weet van mijn zitten en gaan – die natuurlijk ook weet van mijn bedriegerij en pootje lichten, die ervan weet, hoe ik mijn broer een hak gezet heb en die uiteindelijk het nakijken had.
Ik werd de gezegende – en ik ben gezegend geworden: kijk eens wat ik allemaal heb gekregen en verworven – maar diep van binnen weet ik: was het wel eerlijk? Heb ik de zegen niet te zeer naar mijn eigen hand gezet; was de zegen uiteindelijk niet gemanipuleerd en gearrangeerd geweest? Kan ik mijn broer onder ogen komen en hem alles laten zien? Zonder wroeging? Nee, Jacob worstelt duidelijk met zichzelf: hij heeft gewetensnood, hij kan zichzelf eigenlijk niet recht aankijken. Hij vindt zichzelf een ‘loser’.
En terwijl hij zo met zichzelf in gesprek is lijkt het wel of iemand hem tegenhoudt. Het is nacht en pikdonker en hij wil het riviertje de Jabbok oversteken, maar het lukt maar niet. Zij voeten blijven steken in de modder en het doorwaden gaat moeizaam, tergend langzaam en dodelijk vermoeiend.
Wie ben jij? Hoe heet jij eigenlijk? Jij komt er niet in, jij komt niet verder zo…voor oplichters als jij is hier geen plek.
Jabbok, Jacob…hij is helemaal in de war, het duizelt hem, hoe kom ik hier doorheen?
En dat duurt tot de morgen…langzaam maar zeker komt de zon op en Jacob gaat een licht op. Hij vermoedt, dat het God zelf is, die hem tegemoet gekomen is, die tegenover hem is komen staan, die hem tegenhoudt. Of toch niet?
Wie bent U eigenlijk? Laat mij erdoor, als u blieft. En de ander zei: Laat mij gaan, want het wordt al licht…en hij greep Jacob zo hard beet, dat hij voortaan hinkend door het leven moest gaan.
Zo’n vreemde ontmoeting was hem niet in de koude kleren gaan zitten. Maar Jacob hield vol, hij wilde zijn droom niet opgeven…uiteindelijk moest en zou hij dat land betreden, dat vergezicht van ooit, die toekomst van zegen en gerechtigheid. ‘Ik laat u niet gaan, tenzij U mij zegent’…ook weer zo’n boute uitspraak van Jacob. Want laten we eerlijk zijn…hij was toch al overvloedig gezegend en hij had de zegen toch al ontvangen, al was het wat sneaky gegaan? Nu dan weer…of nu echt goed, helemaal opnieuw, dat hij alles wat hij ontvangen heeft echt als een zegen van Godswege kan en mag beschouwen? Ik denk, dat hij hier pas ontdekt, dat de zegen alleen maar ervaren kan worden als een geschenk. Hij wil geen self-made zegen, maar een zegen van Godswege!
Jacob de volhouder! Niet opgeven! Zoals die weduwe in het verhaal van Jezus. Niet toegeven, nooit ophouden…recht is recht. En uiteindelijk zal het beloond worden, ook in dat modderslootje de Jabbok zul je tenslotte Gods aangezicht zien, dat over jou zal lichten als de dageraad. Omdat je niet opgeeft, omdat je je verleden accepteert, omdat je er niet mee samenvalt. Natuurlijk ben jij nog Jacob, er is veel over te vertellen, maar je bent bovenal ‘strijder met God’…en dat bepaalt jouw leven en jouw toekomst. Een nieuwe naam heb je gekregen…de oude Jacob is niet verdwenen en zal er altijd blijven, maar God ziet het hart aan en Hij weet wie je ten diepste bent: begenadigde, kind van God. God laat jou niet samenvallen met je verleden, niet met je karakter, niet met je sluwigheid, maar met wie je ten diepste bent.
Jacob noemde die plaats: Pniël, want, zo zei hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en ik ben in leven gebleven. En Hij heeft mij gezien en ik ben opnieuw geboren en getogen! Het was voor hemzelf een ‘memorial’ geworden, een plek om te onthouden. Ja, ik wist precies waar ik was en wanneer, en ik wist het zeker: God was mijn hulp, mijn redding, mijn gids…niet te vergeten. Ook voor zijn kinderen, voor alle generaties na hem: Pniël, ja zo heet die plek, die zich overal kan voordoen, op iedere kaart aan te duiden. Daar, toen en toen… Nee, ik noem die plek niet plaats van de eenzaamheid, niet de plek van met de poten in de modder, niet de plek van een worsteling, niet de plek van duisternis, niet de plek van gewetenswroeging, ja, dat was het ook allemaal, maar ik noem deze plaats Pniël: ik heb God gezien en voortaan leef ik, mank, maar opgelucht! Precies zoals mensen in het programma ‘Over leven’ aan Coen Verbraak vertellen, hoe een dramatische ervaring hun leven heeft veranderd.
Ik heb nog een vraag aan Jacob: dat Pniël en God zien is natuurlijk prachtig, maar heb je ook nog die ander, je broeder, gezien?
Want, eerlijk gezegd, kun je God wel zien zonder je broeder te zien?
Ja, zegt Jacob dan, ik heb zeker mijn broeder gezien en toen ik hem zag en omhelsde heb ik gezegd: oog in oog staan met jou is niets anders dan oog in oog staan met God.
Ik heb een schilderij gevonden, waarop de worsteling van Jacob is uitgebeeld. Het mooie en bijzondere ervan is, - vind ik – dat deze worsteling eerder lijkt op een sierlijke dans. Dansen is elkaar aantrekken, afstoten en van je verwijderen, en dan weer naar je toe halen en uiteindelijk elkaar in de armen vallen en kussen. Strijden met God is als dansen met God:
God zij glorie, zingen wij. Menigten die geen kan tellen, als de sterren in hun glans, psalmen zingend, palmen dragend, in de hemel is een dans.
Ja zeker, maar hier ook, soms, heel even, maar even intens en onvergetelijk!
De uitgave van mijn boek over Pierre Chevallier ligt bij de uitgever, die druk bezig is met opmaak, afbeeldingen verantwoorden etcetera. Ook moet er een uitnodigende tekst op de achterflap verschijnen. Zoiets bijvoorbeeld...
Op de achterflap
In een turbulente tijd vol spanning, revolutie en oorlog probeerde Pierre Chevallier eigenzinnig en consequent zijn eigen koers te bepalen. Zijn vader Paulus was hoogleraar theologie in Groningen en Pierre werd dominee in de Waalse Kerk. Een uitvoerige briefwisseling tussen vader en zoon geeft een verrassende inkijk in de actuele religieuze en politieke discussies van die dagen, terwijl wij tevens kennis kunnen nemen van kleinmenselijk leed en alledaagse besognes in de nadagen van de Republiek.
Pierre Chevallier ontwikkelde zich van een recalcitrante intellectuele betweter tot een bedachtzaam en irenisch theoloog, die naast zijn dagelijkse gemeentewerk in Amsterdam ook activiteiten ontwikkelde, die de grenzen van zijn Waalse gemeente ver te buiten gingen. Hij maakte zich verdienstelijk voor het Nederlands Zendeling Genootschap en het Nederlands Bijbelgenootschap, maar ook spande hij zich in om koning Lodewijk Napoleon de Nederlandse taal te leren.
Het is interessant te zien, hoe deze erudiete Waalse predikant evolueerde van een overtuigd patriot tot een loyaal royalist zonder zijn principes geweld aan te doen.
Deze familiekroniek laat de lezer bovendien getuige zijn van onverwachte gebeurtenissen en pijnlijke ervaringen, die hem nog lang zullen bijblijven.
Ds. Jan Scharp in de Pietersberg
Geschreven door Ds. Cees HuismanDs. Jan Scharp bezoekt in de zomer van 1809 de grotten van de Pietersberg bij Maastricht
In de 7e voordracht voor het Rotterdams letterkundig genootschap “Verscheidenheid en Overeenstemming” besteedt Ds. Jan Scharp aandacht aan zijn bezoek van de mergelgrotten bij Maastricht.
Zijn lezingen zijn tamelijk uitvoerig en soms ook langdradig. Daarom heb ik de hoofdlijnen samengevat en gelardeerd met een paar saillante uitspraken of opmerkingen van hem (cursief).
Hieronder volgt een gedeelte daarvan:
Schuin aflopende naar binnen gaande kwam hun een zeer koude kelderlucht tegemoet, waarvan het gezelschap begon te huiveren. De meeste dames lieten weten, dat zij er voor geen geld naar binnen wilden gaan. Bespottelijk was het, dat een deskundige doctor, die meeging de dames min of meer gelijk gaf door te wijzen op het gevaar van instorting en de ongezonde lucht(stroom). Pure bangmakerij, vond Scharp en het speet hem, dat ook zijn vrouw zich door die kwasterij liet bang maken.
Met acht man ging men uiteindelijk naar binnen voor een rondleiding van ruim een uur. Hoe meer men naar binnen trok des te aangenamer werd de temperatuur. Binnen in de berg kan men de lichtgele, ijzerachtige steen, enigszins los en zanderig, zien en voelen. Men noemt dit mergel en men hakt deze steen in vierkante blokken uit, die men in de bouw als funderingsstenen gebruikt.
Twee ervaren gidsen wezen de weg voorzien van brandende flambouwen. Zonder licht zou men onmogelijk de weg terug kunnen vinden en zou een wisse dood onvermijdelijk zijn. Jonge overmoedige Fransen, die dachten dat zij wel knap genoeg waren om terug te kunnen komen, waren niet weergekeerd. Van tijd tot tijd vinden wandelaars of werklieden bij het fakkellicht skeletten of halfvergane lijken van soortgelijke onvoorzichtige waaghalzen.
Hoe dieper men komt, hoe meer men de indruk krijgt in oude gotische gangen van een klooster of abdij te lopen. Soms lijkt het op een reuzenkasteel, dan weer op een feeënslot.
Soms liep het pad langs gevaarlijke en akelige kuilen. De gidsen brachten hen op een plek, die zij de hel noemden: alles was hier rotsig, hoekig en chaotisch. Onverwacht doofden zij het fakkellicht en het gezelschap moest onbeweeglijk blijven staan in een stikdonkere nacht, waar elke voetstap gevaarlijk was.
Daarna, toen de lichten weer ontstoken waren, kwam men langs muren, waarop duizenden namen met houtskool waren geschreven, sommige zo hoog, dat men die niet meer kon lezen. Zij ontwaarden te midden van de namen van vele patriciërs ook die van de burgemeester van Rotterdam dhr. I. van Teijlingen[1]: met eerbied schreven wij onze namen op een kleine distantie daar onder.
Zij werden ook langs zogenaamde kamers gebracht, vierkante ruimten met ieder zijn bijzonderheid. In de ‘studentenkamer’ was enkele jaren geleden een student gevonden, die zonder gids had rondgedwaald. Hij werd dood aangetroffen. De gidsen en Scharp meenden, dat de jongeman vanwege wanhopige honger zijn vingers had opgegeten, maar het is waarschijnlijker, dat die waren afgesleten door het eindeloos en vergeefs langs de wanden tasten.
Wonderlijke vondsten waren in de loop der tijd in deze grot opgegraven, die vaak diep in half versteend zand verstopt zaten: van hout, vissen, schelpen, madriporen (zeegewassen) en zeesterren.
Interessant is het om te horen, hoe Scharp deze vondsten wil plaatsen in zijn door de Bijbel gevormde wereldbeeld en daarbij zijn grenzen aan kennis erkent:
Ik wil met niemand van de natuurvorsers twisten of deze versteningen het gevolg zijn van een vorige pre-adamitische catastrofe van deze aardbol of van een algemene of liever bijzondere vloed: het is eerder aannemelijk, dat hier vroeger een zee is geweest, waarin deze zeedieren leefden....
Door de hitte van de dag was men, op de plaats van bestemming aangekomen, zeer vermoeid en begaf men zich na het souper – vroeger dan anders – te ruste.
Ziet daar weder een al te lange bijdrage, maar, geëerde Hoorders! – ik mocht immers u geen veertien dagen onder de gewelven van de berg, in de grotten laten blijven?
[1] Isaac van Teijlingen (1735-1813) was voor de tweede maal burgemeester van Rotterdam van 1808 tot 1810.
Onbegrijpelijk
Voor de zoveelste keer merkt Bert Keizer op, dat er niets na dit leven is (in Trouw, d.d. 2 sept. 2022). Hij mag van mij die overtuiging hebben, maar hij doet net, alsof dat een vaststaand feit is of wetenschappelijk bewezen is. Hij bevindt zich hiermee in het gezelschap van atheïsten, die menen bewezen te hebben, dat God niet bestaat. God en het ‘leven na de dood’ zijn geen ‘objecten’, die wetenschappelijk bestudeerd kunnen worden. Bert Keizer ventileert in feite zijn persoonlijke overtuiging (en wens), dat er hierna niets is, maar presenteert dat als een wetenschappelijk bewezen feit. God en het ‘hiernamaals’ onttrekken zich echter aan wetenschappelijk bewijs en bevinden zich op het terrein, om het zo te zeggen, van faith. En faith is being grasped by the power of Being, aldus Paul Tillich.
Weten dat er niets is is iets anders dan niet weten of er iets is. Het zou fijn zijn, als Bert Keizer dat onderscheid serieus gaat nemen.
Ik heb onderstaand stukje naar de redactie van Trouw gestuurd om te plaatsen in de lezersrubriek. Ik heb het nog niet gezien…
Ik begrijp niet, waarom Trouw voortdurend Bert Keizer een podium blijft geven om in galop steeds hetzelfde stokpaardje te berijden. Bert Keizer weet, dat er geen leven na de dood is. Hij zou er wijzer aan doen te beweren, dat hij niet weet, of er leven na de dood is. Die (agnostische) bewering doet bovendien meer recht aan wat wetenschappelijk verantwoord is om hierover te zeggen.
Cees Huisman, Apeldoorn