PREEK GEHOUDEN DOOR DS. CEES HUISMAN OP DE 1E ZONDAG VAN ADVENT (27 NOVEMBER 2011) IN DE OUDE KERK N.A.V. RECHTERS 5 EN MARCUS 13 RECHTERS 5:
Die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, dit lied:
2 ‘Loof de H E E R , omdat Israël zijn haren dreigend loswierp, loof de H E E R , omdat Israël zich meldde voor de strijd. 3 Koningen en vorsten, luister en hoor toe hoe ik de H E E R bezing, een lied zing voor de HEER, de God van Israël.
Ik dank hen die niet aarzelden de strijders aan te voeren. 10 Reizigers, gezeten op gezadelde ezelinnen, en ook jullie die te voet moeten gaan, 11 overstem met je verhalen het geklets bij de bronnen en laat ieder bij het drenken zingen van de H E E R die overwon, van de overwinning door zijn aanvoerders voor Israël behaald.
Daar kwamen de koningen, de stadsvorsten van Kanaän. Zij streden bij Taänach, bij Megiddo, aan de oever van de stroom, maar er viel voor hen geen zilver buit te maken. 20 De sterren aan de hemel streden mee tegen de vijand, zij hadden in hun baan zich tegen Sisera gekeerd. 21 Vorsten werden meegesleurd door het water van de Kison, de Kison, die aloude en snelstromende rivier. Ga voort, mijn ziel, ga voort! 22 Dreunend klonk de hoefslag van zijn wegstormende paarden, van zijn schitterende paarden, in onstuimige galop.
24 Geloofd zij Jaël, de beste aller vrouwen, Jaël, de vrouw van Cheber, de Keniet. Was ooit een tent gezegend met een vrouw als zij? 25 Sisera vroeg om water en zij gaf hem melk te drinken, room bracht ze hem te drinken, in een rijk versierde schaal. 26 Met één hand vatte ze een tentpin, met de andere een hamer. Ze dreef de tentpin door zijn slaap, spleet met een hamerslag zijn hoofd. 27 Aan haar voeten viel hij neer, bezweek hij en bleef liggen. Aan haar voeten bezweek hij, daar viel hij neer. Waar hij bezweek, daar bleef hij liggen, verpletterend verslagen.
31 HEER, laat zo al uw vijanden ten onder gaan, en maak wie u liefhebben onstuitbaar als de opgaande zon.’
Marcus 13: 28-32
28 Leer van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in aantocht is. 29 Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet gebeuren, dat het einde nabij is. 30 Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren. 31 Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen
nooit verdwijnen. 32 Niemand weet wanneer die dag of dat moment zal aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon niet, alleen de Vader.
Het is een rare tijd. Een tijd van chaos en geweld. Het nog jonge volkje Israel probeert zich te vestigen in Kanaan. En die volken en stammen voelen zich daardoor bedreigd en de stammen van Israel zien geen andere uitweg dan zich te vuur en te zwaard staande proberen te houden. Er zit weinig structuur en samenhang in en dat kun je ook wel merken aan het boek Richteren of Rechters, zoals het tegenwoordig heet. Het is een bonte verzameling van herinneringen en verhalen uit die chaotische tijd, toen telkens iemand anders de leiding nam of kreeg om grond en bezit veilig te stellen en aanvallers en bedreigers weg te jagen. Het waren stoere knapen, die dat deden, helden met leeuwenmoed, soms ook een vrouw...zoals we uit het bericht van vanmorgen horen: Debora treedt naar voren, een richteres en profetes...een vrouw van de daad en van het woord, zoals ook uit haar naam blijkt, want Dabar betekent woord en daad, als een twee-eenheid en zo zouden we haar een ‘woorddadige’ vrouw kunnen noemen, een soort Jeanne d’Arc uit de middeleeuwen van Israel. Debora had gezegd dat de strijd moest worden aangebonden tegen Sisera, de commandant van de Kanaanieten. Een houwdegen van jewelste, een ijzervreter, die beschikte over een modern leger. Hij had namelijk de beschikking over ijzeren wagens (foto 1)...de tanks van de Oudheid, de schrik van de tegenstander, die onder de voet gelopen kon worden door deze wagens, bespannen met paarden, de wielen voorzien van scherpe messen en punten, die dwars over de tegenstanders heendenderden.
Barak, die Israel in de strijd zou aanvoeren, stond te beven als een riet en rilde als iemand die koorts heeft. Barak, een bekende naam inmiddels, betekent: jij zult tot een zegen zijn. Jouw aanwezigheid is een weldaad. Maar Barak had
weinig zelfvertrouwen en durfde het niet aan. Debora, jij ‘woorddadige’ vrouw, jij “woordwijf”, jij moet mee! En zo gingen die beiden tezamen: de strijd tegemoet, de ijzeren wagens tegemoet, de ondergang tegemoet: het is erop of eronder!
Sisera inspecteert voor de laatste keer zijn manschappen en de strijdwagens staan opgesteld om, zodra de vijand in zicht is, in galop toe te snellen. Barak en Debora wachten op de dingen die komen gaan. En terwijl de spanning te snijden is wordt de hemel donkerder en donkerder en bliksems doorklieven de lucht en na enige tijd begint het te regenen, eerst zachtjes, dan steeds harder en harder, ja een complete wolkbreuk barst los. Sisera wacht te lang, maar dan geeft hij zijn manschappen bevel om op trekken, maar de grond is blubberig en de wielen van de zware ijzeren wagens zakken weg in de modder en de paarden steigeren, maar komen geen stap verder.
En Barak en Debora kijken elkaar aan: zie je dat? Ze kunnen niets uitrichten: dit is onze kans. Er is paniek en chaos, angst en vluchten wie vluchten kan...Sisera ook, weg...weg...die wagen is nu een blok aan mijn been. Sisera zoekt een veilig onderkomen en denkt dat te vinden in de tent van Jael, een Kanaanitische vrouw. Uitgeput is hij van het ploeteren door de modder en het wegvluchten van het strijdtoneel. Hier is wat melk, beste commandant, en ga maar lekker slapen. Ik houd de wacht, dat niemand u iets zal aandoen. Heus, vertrouw me maar.
Maar Jael is op de hand van Israel, blijkbaar, waarom? Geen idee...hoopt ze op een beloning? Denkt ze dat ze iets goeds doet in de ogen van de HEER, de God van Israel? Ik weet het niet...maar deze zo moederlijk zorgende vrouw voert iets in haar schild en – ja, ik moet het hier nu toch even vooraf zeggen: het volgende verhaal kan als schokkend ervaren worden – zij doet namelijk iets weerzinwekkends en ‘moorddadigs’: met een hamer hamert ze een pin door
zijn slaap en zo pint ze Sisera vast aan de grond. Ja, een pinnige tante, een “moordwijf” is die Jael, ja, dat wel! En terwijl wij misschien nog staan of zitten te gruwen van zoveel geweld en oorlogswaanzin, barsten anderen uit in gejuich en gejubel en Debora maakt er zelfs een lied over en geeft God alle eer voor zijn bevrijdende hulp en wonderlijke redding. De vlag gaat uit, terwijl de lijken nog op straat liggen (foto 2).
Het is een rare tijd, zei ik, en wij staan er ook een beetje raar naar te kijken, als we dit allemaal horen en tot ons door laten dringen. Maar, weet u, toen ik het verhaal over Sisera nog eens las, zag ik ineens het gekwelde gezicht en het besmeurde lichaam van kolonel Gadaffi voor me. Weet u nog, een paar weken geleden kwamen die beelden langs op de televisie: - de beelden kunnen als schokkend worden ervaren, werd er nog als waarschuwing en haast bezwerend bij gezegd - ze hadden hem te pakken, eindelijk, de booswicht, de onderdrukker en tiran. Zo iemand verdient de kogel en terwijl hij gewond wordt weggesleept staan de mensen te dansen en te juichen en roepen om het hardst: Allah akbar! God is groot.
Het primitieve (d.i. het ‘eerste’) geloof van het vroege Israel verschilt hier niet zoveel van. Het lied van Debora is een lofzang op God, die de regen juist op tijd liet neerkomen en het slagveld tot een modderpoel maakte en zo de overwinning aan Israel schonk. Het is begrijpelijk en verklaarbaar, maar zien we hier niet de God van Israel al te opzichtig gekleed in het gewaad van Baal en Mars? Wordt de God van hemel en aarde, de God van Abraham, Izak en Jacob, zo niet al te gemakkelijk gespannen voor de strijdkar en opgezadeld met kenmerken, die Hem in wezen vreemd zijn?
Het lied van Debora is naar alle waarschijnlijkheid de oudste tekst in het OT en daarom zal dit lied ook niet het laatste woord hebben. En toch is het goed om er kennis van te nemen en mee te leven en mee te denken met deze oerworstelaars om en met God. Want we horen er ook in een verlangen om vrede en gerechtigheid. En daarom hoor ik ook telkens het refrein klinken: In die tijd was er nog geen koning in Israel. Er wordt uitgezien naar koningschap, niet alleen als politieke vorm, maar als wenselijke werkelijkheid: dat de Vorst van Vrede zal komen, ja het Koninkrijk van God zelf gestalte zal krijgen in ons leven, in deze wereld. Dat is uiteindelijk de droom, die in dit boek, in dit lied al doorbreekt. En dat is precies ook wat dit alles verbindt met deze eerste Advent: moge uw Rijk komen, o God en de Vorst van onze dromen bij ons binnenkomen! Zien we er al tekenen van? (foto 3):Leer van de vijgenboom deze les: zodra zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in aantocht is! Het is nog niet zover...eerst nog de winter, een rare, barre tijd, dan, ja dan...kom, Heer Jezus, kom haastig! En ondertussen viert de gemeente de Maaltijd en blijft dat doen, totdat Hij komt. Amen.