Logo dsCH 

smallbanner 7

Hier vindt u een selectie van mijn preken
Ze zijn geordend naar Bijbelboek en tussen haakjes worden het jaar en de plaats vermeld. Preken zijn natuurlijk altijd gedateerd. Soms wordt er ingegaan op een situatie, die niet meer zo actueel is of minder aandacht krijgt. Dat is niet te vermijden en onderstreept nog eens te meer, dat een preek een Woord voor Nu is. Dat “Nu” laat zich niet opsluiten in “Toen”, want een eerder gesproken woord kan ook vandaag opnieuw actueel zijn of worden.

Ezechiël 18: 1-4

Preek gehouden op de 2e zondag van de herfst 28 september 2014 in de Grote- of Mariakerk n.a.v. Ezechiël 18: 1-4 (tevens viering van de Maaltijd van de Heer).

Wees wie je bent!

Spreekwoorden zijn vaak samenvattingen van ervaringen. Iedereen kent en gebruikt ze. Van de pot verwijt de ketel tot en met de appel, die niet ver van de boom valt. Soms kan een spreekwoord een dooddoener of een excuus worden. Dan kun je er eigenlijk zelfs door gevangen worden, bijv. als iemand wordt vastgeprikt op zijn verleden en men zegt: eens gestolen, altijd een dief. Dan heb je kennelijk alle vertrouwen verspeeld en kun je het nooit meer goed doen. Dan moet je je natuurlijk gaan afvragen of het wel een goed spreekwoord is. Klopt het eigenlijk wel en wordt het niet tijd dit spreekwoord weg te schrijven in het archief van tijdelijke en misplaatste spreekwoorden en gezegden?

Ezechiel gaat vanmorgen ook een gesprek aan met zijn volksgenoten over de vraag of het spreekwoord dat men zo gemakkelijk in de mond neemt nog wel klopt en waarheid bevat. Het spreekwoord, dat hij kritisch wil bespreken is: als de ouders onrijpe druiven eten, krijgen de kinderen stroeve tanden.

De bedoeling van dit spreekwoord is wel duidelijk: de kinderen draaien op voor het wangedrag van de ouders. De kinderen zitten met de scherven en de gebakken peren, omdat de ouders zich misdroegen.

De vraag is natuurlijk niet alleen, of dit waar is…maar hoe zo’n spreekwoord functioneert. En welke gevolgen het heeft, als je zo denkt en redeneert.

Kijk, de mensen, die dit spreekwoord vaak in de mond namen, waren de mensen van Juda en Jeruzalem, die waren weggevoerd naar Babel. Ze zitten in ballingschap, ver van huis en haard, van tempel en eredienst. Ze voelen zich

ontheemd en van God verlaten. En als ze gaan nadenken over de vraag, hoe het zo ver heeft kunnen komen, dan wordt al gauw gezegd: ja, onze ouders deden de dingen verkeerd en verkeerde dingen en daarom had Juda uiteindelijk geen toekomst. Het was eigenlijk de schuld van onze ouders, zij hadden niet geluisterd naar de profeten en hadden niet tijdig hun levensweg veranderd. Zij aten onrijpe druiven…en nu zitten wij hier. Het is niet onze schuld, maar wij dragen wel de gevolgen van hun wangedrag.

Zo leidt dit spreekwoord tot zelfbeklag en fatalisme.

Maar daar komt Ezechiël en hij zegt: Luister nu eens goed…dat is wel een aardige spreuk, die jullie telkens in de mond nemen, maar vanaf vandaag gaat ‘ie de prullenbak in. Weg ermee!

Het klopt niet en het heeft eigenlijk nooit geklopt – vanaf nu is het afgelopen met je te verschuilen achter je ouders of achter je voorgeslacht. Ieder mens is uniek en heeft zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Jullie zijn nu wel in deze situatie terechtgekomen, maar ga niet zitten jammeren over mogelijke oorzaken en verwijten maken richting je ouders…maar “herpak u” zoals de Vlamingen zo mooi kunnen zeggen en maak er wat van. Leef!

In onze westerse samenleving lijkt dat niet zo’n nieuw idee, maar toch zijn mensen vaak de dupe van generaliseringen op basis van afkomst. In een wat verder verleden denk ik aan kinderen van ouders, die bij de NSB waren geweest. Of mensen, die vanuit een andere cultuur hier zijn komen wonen. We geven hen vaak het stempel van hun herkomst en we scheren vaak hele groepen over één kam. O, hij of zij is er één van die, kun je wel zien of horen...maar Ezechiel blijft herhalen: iedereen is verantwoordelijk voor zijn/haar eigen daden.

Dat betekent allereerst dat je opgericht wordt uit de rol van het slachtofferschap. Ook al is het zo, dat je vaak de gevolgen ondervindt van het

gedrag van je ouders – hoe bepalend is niet het gezin waarin je opgroeit, het milieu, de kerk, de beroepsgroep, de school , noem maar op – toch zul je zelf keuzes moeten maken en je vrij moeten maken van wat je als last of ballast hebt meegekregen. Hoe moeilijk dat ook is – zwaar soms en onmogelijk bijna – toch is het bevrijdend je eigen leven te ontwerpen en je achtergrond niet als excuus aan te voeren, maar als kans.

Zo wil Ezechiël in Godsnaam de onvrije en wegkruipende mens te voorschijn halen. Kom aan het licht, jij mens! Wees wie je bent.

Ik weet zelf wel uit ervaring, dat dat niet zo gemakkelijk is. Je losmaken van tradities en verbanden, die je gevormd hebben en waarvan je toch wilt loskomen, omdat ze niet passen bij jou. Hoe vaak gebeurt het niet, dat ouders hun kinderen op een spoor zetten van een bepaald beroep en dat later pas blijkt dat het niet klopt. Ik zag eens op TV een man, die huisarts was geworden, omdat zijn vader dat ook was. Het was vanzelfsprekend dat hij het ook werd en zo deed hij dan ook. Maar eigenlijk was het niet zijn eigen keus. Hij had altijd liever stucadoor willen zijn en nu heeft hij zijn praktijk opgedoekt en nu zit ‘ie in de bouw: je zag hem bezig als stucadoor en je kon zien hoeveel plezier hij daaraan beleefde.

“Weet dat alle mensenlevens Mij toebehoren”, zegt God. In bepaalde kerken en gemeenten wordt nogal eens onderstreept dat men een persoonlijke relatie met de Heer moet hebben. Anders zit het niet goed. Niet iedereen kan of wil daar zo vrijmoedig over spreken en sommige mensen voelen zich opgelaten als zo’n rechtstreekse vraag gesteld wordt. Vaak denken mensen, dat ze een bijzondere ervaring moeten hebben gehad, een religieuze belevenis. Dan is het bevrijdend en ontspannend te horen uit de mond van God zelf: “Weet dat alle mensenlevens Mij toebehoren”. Hij kent ieder mens, niemand uitgezonderd en

vanuit die kennis, die voor alles liefde is, ontstaat de mogelijkheid tot de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid en individualiteit.

Tenslotte nog iets over die onrijpe druiven. De vaderen hebben onrijpe druiven gegeten. Dat zijn druiven, die men te vroeg oogst. Er blijkt ongeduld uit om te wachten. Misschien ook wel angst. Stel dat de wijngaard verwoest wordt door de vijand of door een storm. Dan hebben we niks. Maar wie onrijpe druiven gaat eten – geeft zijn of haar leven niet de kans om te rijpen. En wijn wordt het al helemaal nooit.

Zo zegt dit spreekwoord iets over een bepaalde mentaliteit, die ook in onze tijd zich sterk maakt: de gejaagdheid, het ongeduld om iets te laten groeien, het korte termijn-denken dat overheersend is en ook in de kerk ingang vindt. Terwijl het God begonnen is om de uiteindelijke oogst, die je in geloof en met geduld moet leren afwachten. En de druiven, die dan geoogst worden zorgen voor een fonkelende wijn, die verwijst naar de bruiloft van het Lam. Zalig zijn zij, die genodigd zijn – zalig zijn wij die genodigd zijn. Amen.

Mattheus 5: 13

Preek gehouden op de 5e zondag na Epifanie, 9 februari 2014, in de Oude Kerk te Meppel n.a.v. Mattheüs 5: 13 ev. M.m.v. de Cantorij en tevens bevestiging van ambtsdragers.

Het zout in de pap

Vorige week kregen wij in ons afgematte oor te horen, dat wij gelukkig werden geprezen. Zomaar ‘out of the blue’ raakte die fluistering ons hart en het verraste ons in hoge mate. Want wij vonden, dat ons leven onvoldaan was, dat we weinig van God zagen en dat treuren ons in het bloed zat – maar precies zo, zoals wij er aan toe waren en zijn, zó werden wij (ook) gelukkig geprezen. En het licht van Pasen begon te schijnen over onze verdorde levens: zalig ben je, ook al weet je het niet! Gelukkig te prijzen ben je, ook al zie je er weinig van...en terwijl wij zo gelukkig/ongelukkig over de aarde zwerven, krijgen wij vanmorgen in ons opgewekte oor te horen: jullie zijn het zout van de aarde!
Ah, dat klinkt ineens heel anders. We worden plots weggehaald uit ons zelfbeklag en uit onze treurnis en we worden  onverwachts geroepen tot een dienst. We worden op onze voeten gezet en ons wordt verteld wie wij zullen zijn in deze wereldtijd. Ons wordt ineens voorgehouden om niet meer naar onszelf te kijken en niet meer gericht te zijn op eigen omstandigheden en tekorten, maar om er te zijn voor de ander: jullie zijn het zout van de aarde!
Ik hoor bij mezelf en bij u meteen al wat gemor en tegengas: wij het zout der aarde? Is dat niet wat te hooggegrepen? En wil ik dat eigenlijk wel? En kan ik het wel zijn? Ben ik wel echt zout der aarde?
En: hoe zal dat gaan om zout te worden?
Vragen genoeg dus...maar onze vragen komen waarschijnlijk voort uit ons onbegrip. Jezus zegt namelijk niet: het lijkt mij wel een goed idee, als jullie het zout der aarde worden. Probeer maar eens; kijk maar eens hoe ver je komt: mijn zegen heb je.
Hij zegt ook niet: willen jullie het zout der aarde worden? A.u.b., doe mij een plezier: ik zou het zo fijn vinden, als jullie het zout der aarde werden. Als jullie het evangelie en het koninkrijk Gods een beetje verder zouden helpen, dan zou ik daar erg dankbaar voor zijn.
Hij zegt ook niet: kijk nou maar eens goed naar jezelf of je wat zout-kenmerken in jezelf vindt. Proef of beproef jezelf maar eens grondig en laat me weten, hoe je smaakt. Lijkt het een beetje op zout, zijn er enkele zoutbeginselen in jouw leven te vinden of is het een en al bitterheid en zurigheid?
En zo kunnen we proberen op een vrome of alledaagse manier onder deze opdracht of rol uit te komen. Als Jezus ons roept om zout der aarde te zijn, dan kunnen we dat met recht onze roeping noemen. Zodra wij in ons oor horen: jij bent het zout der aarde!, dan kun je dat niet naast je neerleggen. Als je het hoort, geef je gehoor!
Ook is het van belang om te zien, dat dit geen nieuwe wet is, die Jezus ons oplegt en die we met moeite moeten zien te vervullen. En dat we er tobberig over gaan doen en dat we tegen onszelf zeggen: o, wat is het moeilijk om zout der aarde te zijn! Ik wou dat ik zouter was enzo... Of: nou, mensen, we zullen wat meer ons best moeten doen om zout der aarde te zijn. Kom op, allemaal een schepje er boven op en je zult eens wat zien! Nee, zo niet...dan maken we van het evangelie een nieuwe wet: wij komen juist vanuit de vrijspraak en zaligspreking hier terecht en alleen zo kunnen we zout der aarde zijn. Omdat Hij het zegt: jullie zijn het zout der aarde.
Jezus zet zijn leerlingen en ons, die ook zijn leerlingen willen zijn, in een nieuwe positie. Laten we het zien als een soort rolverdeling met het oog op de komst van het Koninkrijk Gods. Als een toneelstuk of een opera wordt opgevoerd dan heeft iedereen daarin zijn rol. Die krijg je: jij bent de politieman, jij de vrouw, die alles in de war stuurt; jij bent een kind, die aan het spelen is; jullie zijn mensen, die voorbij lopen enz. Ieder zijn of haar eigen rol. Zo geeft Jezus zijn leerlingen en ook ons een rol, die wij moeten spelen: zout der aarde zijn. Dan moet je natuurlijk wel de rol spelen, die je gekregen hebt. Dan moet je niet iets heel anders gaan doen. Dan moet het kind zich niet ineens als politieagent gaan gedragen en de voorbijgangers zich gaan bemoeien met wat er speelt. Nee, je eigen rol spelen...of liever ‘zijn, waartoe je geroepen bent’ – je speelt geen rol, maar je bent het!
Zout der aarde! Meer niet? Nou, zout was in Jezus’ dagen wel wat meer waard dan nu. Een pond zout kost nu zowat niks en we gebruiken het zelfs om de gladheid op straat mee te bestrijden. Maar vroeger was het zo, dat men zelfs ten dele wel uitbetaald werd in zout. Ons woord salaris is van ‘zout’ (salis) afgeleid. Als iemand het zout in de pap niet verdiende, dan had hij maar een piepklein salarisje.
Met zout werd de grond vruchtbaar gemaakt; met zout werd (wordt)  het eten op smaak gebracht; met zout kon (kun) je levensmiddelen langer bewaren.
De gemeente van Christus en ieder lid van haar afzonderlijk is als een zoutkorrel in de wereld. We weten niet half hoeveel waardevolle zaken, gebruiken, instellingen, politieke overtuigingen, omgangsvormen enz. ontstaan zijn dankzij de gemeente van Christus, die als een zoutend zout de samenlevingen heeft bevrucht en haar op smaak heeft gebracht.
De hele westerse cultuur is eigenlijk te beschouwen als een indrukwekkend resultaat van dit zout-zijn van de kerk. Momenteel heeft de kerk in Nederland het moeilijk en weet zij zich nauwelijks staande te houden. En we moeten ons dan afvragen of we nog wel een beetje op smaak zijn. Is de kerk in West-Europa misschien wat smakeloos geworden en wordt zij daarom met een korrel zout genomen en door de voorbijgangers met voeten getreden? Dat is toch wel een angstwekkende mogelijkheid, die Jezus ook met klem naar voren brengt.
Maar misschien moeten we niet teveel naar onszelf kijken en op onszelf letten en niet voortdurend onszelf afvragen of we wel zout genoeg zijn en of we de wereld wel op smaak brengen. Als ergens zout in zit, dan proef je dat. Maar als je vraagt: waar zit dat zout dan?, dan kun je dat niet aantonen. Het zout moet vooral ook niet aan elkaar plakken en zo een klont gaan vormen, want als je dat in je erwtensoep tegenkomt, spuug je dat ook meteen weer uit. Dat betekent, dat de kerk de wereld in moet en niet alleen maar gezellig bij elkaar op een kluitje moet blijven zitten.
Gewoon doen, goed doen, dat is eigenlijk wat Jezus vraagt: opdat uw Vader in de hemel door de mensen geprezen wordt vanwege uw goede werken. Of je ook zelf een pluim krijgt is totaal niet belangrijk: je doet het goede niet voor je zelf, maar voor de ander, voor God. Hij is er blij mee en dat geeft ook vreugde in ons eigen hart.– ieder op zijn of haar plaats en in zijn of haar roeping: als kerkrentmeester of als jeugdouderling of als notulist, ieder met zijn eigen taak en mogelijkheden.
Er is natuurlijk nog veel meer over het zout te zeggen, maar u hebt inmiddels wel begrepen, dat het er niet om gaat er veel over te praten, maar om het vooral te zijn: jullie zijn het zout der aarde! Laten wij het dan ook daadwerkelijk zijn! De wereld kan wel een zoutje gebruiken...

Mattheus 25


Preek gehouden op de 2e zondag van de zomer, 29 juni 2014, in de Oude Kerk, gezins- en ZWO-dienst n.a.v. Mattheüs 25 (slot)

Niet te min: welkom!

Allereerst een presentatie door jongeren en enkele begeleidsters over hun kloosterweekend eind november 2013 o.l.v. Sjoerd Bakker. Daarin komen o.a. thema’s als  anders-zijn, gastvrijheid e.d. naar voren.

“Toen ik een kind was, sprak ik als een kind”, schrijft de apostel Paulus ergens. Toen ík een kind was, lás ik ook als een kind. Wij hadden thuis een grote kinderbijbel en toen ik nog niet kon lezen, las ik er toch in. Ik bekeek namelijk heel nauwkeurig alle plaatjes, die bij de verhalen stonden. Later, toen ik wel kon lezen, zag ik, dat het illustraties waren – zoiets stond voorin – ik vond dat maar een raar woord, maar later begreep ik, dat het eigenlijk letterlijk zoiets betekent als ‘verhelderingen’. Het plaatje maakt helder en doorzichtig wat het verhaal bedoelde.
Nu hebben wij vanmorgen ook een verhaal van Jezus gehoord, over hoe de Zoon des mensen de mensheid zal be-oordelen – en daarover zou heel veel te zeggen zijn, maar hoe meer je erover zegt, hoe groter de kans, dat we het gehoorde op afstand proberen te houden. Vanmorgen wil ik het daarom iets anders aanpakken, ik ga twee illustraties plaatsen bij dit evangeliebericht. Het zijn twee verhalen of parabels, die precies aansluiten bij wat Jezus hier naar voren brengt. En waarom deze verhalen er zo precies bijpassen, ga ik verder niet uitleggen...dat ontdekt u zelf wel.  Het zijn heftige, indringende verhalen – geen verhalen waarvan je na afloop zegt: o ja, da’s een mooi verhaal...het zijn eerder onthullende verhalen, verhalen waarin we zelf voorkomen en die ons een spiegel voorhouden.
En zo’n spiegel moet je altijd naar jezelf toekeren, niet naar een ander. Als ik deze verhalen aan u en aan jullie vertel, dan vertel ik ze ook aan mezelf. O ja, dat doet mij ineens denken aan die 18e eeuwse predikant in Engeland, die vond dat zijn gemeente zo’n dorre en doodse gemeente was. Hij was al jaren aan het preken en zijn best aan het doen, maar hij vond het maar een dooie boel. Dus hij besloot om de gemeente eens flink te laten schrikken en hij plaatste op een zondagmorgen een doodskist voor in de kerk en hij zei: beste gemeente: we gaan vandaag de gemeente, zoals die zich hier voordoet, begraven en ik nodig iedereen uit om even langs de kist te lopen en erin te kijken. En zo gebeurde. De hele gemeente trok langs en blikte in de kist: sommigen begonnen te snikken, anderen liepen ijskoud door, maar de gemeente was wel tot bezinning gekomen. Want wat had deze dominee gedaan? Hij had een spiegel in de kist gelegd en iedereen zag dus zichzelf in die kist. Maar, zo vroeg ik me af en ik vraag het ook aan die dominee: “Beste ds. Fox”,- zo heette hij, geloof ik – “hebt u zelf ook in de kist gekeken? Of bleef je er alleen maar bij staan en stond je zo tegenover je gemeente, terwijl je er net zo goed zelf deel van uitmaakte. Was je solidair in de schuld?” Kortom, ik wil maar zeggen: deze verhalen gaan iedereen aan en iedereen moet vooral zichzelf erin herkennen en niet de ander.
Goed, nu de twee verhalen – het zijn er nu dus drie geworden - , die ik vandaag als illustraties bij het evangelie wil vertellen.
Allereerst over die man, die leefde in een land en in een tijd, waarin het gevaarlijk was om christen te zijn. De overheid had zelfs een opsporingsapparaat in het leven geroepen, want navolging van Jezus werd als bedreigend voor de orde en staatsgevaarlijk beschouwd. Zo stond op een gegeven moment de politie ook op de stoep van deze man. Hij moest meekomen naar het bureau en werd in voorarrest gehouden. Ondertussen onderzocht de politie zijn huis en nam allerlei verdachte spullen als bewijsmateriaal mee naar het bureau. Als het proces begint krijgt de man de aanklacht te horen en de officier van justitie legt een reeks bewijsstukken over. Zo heeft men in zijn huis een Bijbel gevonden met daarin aantekeningen en onderstrepingen. Ook waren verschillende CD’s meegenomen, waarop allerlei geestelijke muziek te beluisteren was. Ook had men een filmpje gevonden, waarop de man te zien was als kerkganger, ja, hij voerde soms ook zelf het woord in zo’n kerkdienst en wist de mensen te boeien met zijn redevoeringen. Ook werd duidelijk, dat hij lid was van diverse christelijk georiënteerde verenigingen en terwijl de man dit alles aanhoorde kreeg hij het Spaans benauwd. Soms stond hij op het punt om alles toe te geven of te liegen, dat die Bijbel niet van hem was en nog meer uitvluchten, maar dan bedacht hij, dat dat ook laf zou zijn t.o.v. Jezus. Dus hij hield zijn rug recht. Uiteindelijk is de rechter aan het woord en hij zal het vonnis uitspreken. Nadat hij nog eens alle bewijslast had doorgenomen komt de rechter tot het volgende vonnis: ‘beste man’, zegt de rechter, ‘u bent vrijgesproken!’ Wilt u daar nog op reageren, vraagt de rechter... Ja, ja, de man begint te stamelen en te stotteren, want hij is enerzijds opgelucht, maar anderzijds ook verontrust en teleurgesteld. Hoe kan dat dan? En de rechter zegt: Alles wat wij van uw christen-zijn hebben waargenomen waren woorden en nog eens woorden. U kunt misschien prachtige gedichten schrijven over een nieuwe wereld, maar dat beschouwen wij als kunst. U kunt prachtige preken houden, maar dat is theologie. Nee, we zouden u echt een gevaar voor de samenleving vinden, als u deed wat u zegt en ook anderen gingen doen wat zij geloofden. Maar zolang daar geen sprake van is is uw christendom tandeloos en ongevaarlijk en daarom heb ik gezegd: Not guilty!
Mijn 2e (of 3e) verhaal is afkomstig uit één van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis, uit de tijd van de 2e WO, waarin Joodse mensen werd opgepakt, weggevoerd en gedood. Soms moesten zij hun eigen graf delven en werden zij in grote groepen bijeengedreven...kinderen ook. Er was ook een jongetje bij, Joshua heette hij, en die wist wat er ging gebeuren en hij dacht: ik probeer als dood neer te vallen vlak voordat er geschoten wordt. En zo deed hij en hij lag daar temidden van de anderen, die wel geraakt waren en in de verte hoorde hij de mensen feest vieren. En hij kruipt ’s nachts uit de greppel van de dood en hij ziet er niet uit: van boven tot onder besmeurd met bloed, maar dat heeft hij zelf niet eens in de gaten. Hij probeert ergens onderdak te vinden, zodat hij verder kan leven.
Hij denkt: ik probeer het gewoon en ik bel ergens aan, in het donker en iemand doet open en schrikt zo hevig, dat hij meteen de deur dicht doet. Even verder belt hij weer aan...hij weet, dat hier een christenmens woont, dus hij geeft zichzelf een grote kans van slagen. Maar zodra die persoon hem ziet begint hij te schelden: Ga weg jij, vies Jodenjoch, hoe durf je hier te komen. Wegwezen jij!
Nergens wordt hij binnengelaten en hij is ten einde raad. Het begint al licht te worden en dan waagt hij zijn laatste meesterzet. Hij belt aan bij een vrouw, die als een vrome christin bekend stond, en zij doet open en schrikt als zij dit gehavende kind ziet. En zij ziet, dat het een jodenkind is en zij staat op het punt om hem weg te sturen, maar dan zegt de jongen: Maar, Mevrouw, luister, ik ben Joshua, ik ben de Messias. En de vrouw is zo verbouwereerd, dat ze op haar knieën valt, een kruis slaat en de jongen binnenlaat. En ze geeft hem te eten en te drinken en warme kleding en zij biedt hem onderdak, een veilig huis.
Ik denk nog even aan het woord van de Mensenzoon: voor zover je dat aan één van mijn minste broeders of zusters hebt gedaan, heb je dat aan Mij gedaan!

Mattheus 5: 1-10

Preek gehouden op de 4e zondag na Epifanie, 2 februari 2014, in de Oude Kerk te Meppel n.a.v. Mattheüs 5: 1-10

God (ge)zien?

We zijn allemaal gelukzoekers, maar we vinden het niet. Maar vanmorgen komt ons het geluk vanuit een heel andere hoek aanwaaien, ja, het wordt ons toegefluisterd: gelukkig ben je! Misschien voel je je helemaal niet gelukkig, maar je wordt gelukkig geprezen!
We moeten leren zien met de ogen van Hem, die deze woorden uitspreekt. Dat is Jezus vanaf de berg. Het is a.h.w. de blik van God, die ons treft. Het is zijn visie; het is zoals Hij ons ziet. Onze eigen blik is vertroebeld vaak; we zijn kortzichtig; we zitten onszelf te dicht op de huid…maar Hij ziet ons, zoals wij werkelijk zijn…op een afstand, vanuit de hoogte zou je denken…maar dat is ook een misverstand: Hij ziet ons van nabij, van binnenuit en prijst ons gelukkig en spreekt ons zalig. Is dat niet wonderlijk?
Zo kan hij goed zien, hoe de mensen er aan toe zijn: hij ziet hun sloven en zwoegen, hun falen en hun verlangen, hun dromen en idealen, hun inzet en hun afzijdigheid…kortom, ons menselijk bestaan in al zijn fasen en facetten ziet hij voor zich…en hij is met innerlijke ontferming bewogen…het raakt hem diep in zijn hart, als hij de mensen zo ziet, als hij ook ons ziet – mensen, die hunkeren naar echtheid en diepte, mensen die uitzien naar geluk en warmte, mensen, die gebukt gaan onder vernedering en kleinering, mensen, die wakker liggen van de zorgen en verbijsterd zijn vanwege het lijden in de wereld en in eigen leven. Mensen, die zich bewust zijn, dat het leven meer is dan eten en drinken, maar tegelijkertijd bemerken, dat het ‘meer’ onbestemd blijft en slechts bestaat uit heimwee en hoop. Mensen, die zich inzetten voor een goede zaak, warm lopen voor recht en vrede, warmte uitstralen naar mensen die niemand meer hebben, ziek zijn of uitgeteld…mensen, die hun best doen om deze wereld leefbaar te maken, die opkomen tegen onrecht en verdoezeling…Jezus ziet die bonte stoet van mensen, Hij ziet ons…en Hij roept ons toe: Zalig zijn jullie, begenadigd zul je zijn…Ik zie jullie niet over het hoofd…wat jullie doen is de moeite waard…en al voel je je misschien miskend of al voel je je iemand die dweilt met de kraan open: zalig ben je. Jullie laten al iets oplichten van het Koninkrijk Gods!
Zalig de reinen van hart of die zuiver van hart zijn, horen we dan ineens...die zullen God zien. Sommige mensen zeggen: we zien God pas als we sterven. Anderen zeggen: het is onmogelijk God te zien. Hoe zou dat kunnen?
Pas na de dood is er de ultieme ontmoeting en ook deze gedachte heeft oude papieren. Ik kwam het onlangs nog tegen bij de lezing van de Belijdenissen van Augustinus, u weet wel, die kerkvader uit de vroege kerk, (4e eeuw) die tot bekering gekomen was en bisschop werd in Hippo in N-Afrika en die zo’n bijzondere band had met zijn moeder Monica, die altijd voor hem gebeden had, dat hij zou terugkeren tot de kerk. Voorbeeld van zovele moeders, die bidden voor hun kinderen.
Wel, aangrijpend en ontroerend beschrijft Augustinus het afscheid van zijn moeder, die naar hem toegekomen was in Ostia, bij Rome, waar zij zou gaan sterven en begraven zou worden, ver weg van haar man, die in N-Afrika begraven was en bij wie zij eigenlijk zou begraven worden. Maar dat kon nu niet doorgaan, die afstand was te groot.
Maar nu lees ik even letterlijk voor uit de Belijdenissen: boek IX, hfdst 10:
Toen nu de dag aanstaande was, waarop zij uit dit leven zou scheiden, stonden wij samen geleund aan een venster, met uitzicht op de binnentuin van het huis, waarin wij vertoefden, daar te Ostia aan de Tiber, ver van het gewoel der wereld. Wij spraken dan samen zeer lieflijk en vergetende hetgeen achter was en strekkende ons tot hetgeen voor was en wij vroegen ons af, in tegenwoordigheid van U, hoe het eeuwige leven der heiligen zou zijn, hetgeen het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord.
Toen nu ons gesprek zo ver gekomen was, dat het ons toescheen dat geen enkele genieting der vleselijke zinnen, hoe groot die ook hier konden zijn, waardig was om vergeleken te worden met de heerlijkheid van dat leven, zo verhieven wij ons hart in klimmende vervoering tot het Zijn zelf en doorliepen trapsgewijs alle lichamelijke dingen en de hemel zelf, vanwaar de zon en de maan en de sterren lichten over de aarde. En wij stegen nog hoger en zo kwamen wij tot onze zielen en stegen ook daar boven uit om het land van de onuitputtelijke vruchtbaarheid te bereiken, waar Gij Israël weidt tot in eeuwigheid met het voedsel der waarheid en waar het leven de wijsheid is, waardoor dat alles wordt, zowel wat geweest is als wat zijn zal, maar zijzelf wordt niet, maar is zoals zij geweest is en zal altijd zo zijn. Ja veeleer: in haar is niet een geweest-zijn en een zullen-zijn, maar alleen het zijn, daar ze eeuwig is.
En dit overdenkende zwegen wij op den duur, opdat wij Hem konden horen spreken, die ons gemaakt heeft. Zou dit ene ogenblik van begrijpen het eeuwige leven zijn?
Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.
Maar wie is zuiver van hart en wie zal God zien en nog leven? Een rein hart is een onschuldig hart, dat geen bijbedoelingen kent en gericht is op één zaak: zoals een spelend kind verdiept is in zijn spel. Niet om lief gevonden te worden door zijn vader of moeder, maar gewoon, zonder enig ander oogmerk dan het spel zelf, waarin hij opgaat.
De reine van hart is de rechtvaardige, zoals die in de Bijbel voorkomt, de zaddiq, zoals Abraham, die oprecht is en wandelt voor Gods aangezicht. De reine van hart is ook zuiver van handen, d.w.z. die handelt rechtvaardig, die doet de verdrukte recht en richt de gebogene op. Die is integer en sticht vrede, is barmhartig en lijdt liever onrecht dan dat hij of zij het zelf doet.
Zoals Jezus rein van hart is. In Hem zien wij Gods aangezicht oplichten, zoals Hijzelf zegt: Niemand heeft ooit God gezien, maar wie Mij ziet ziet Hem die Mij gezonden heeft.
Wie rein van hart is en zuiver van handen ziet in het aangezicht van de ander het gelaat van God oplichten. Ze zijn er niet naar op zoek, maar argeloos en zonder enige pretentie doen zij aan anderen goed en zo ontmoeten zij God, want wie God doet God ontmoet. Zoals Jacob, toen hij na lange tijd Ezau kon ontmoeten en in zijn aangezicht zag hij het gelaat van God oplichten! Er was verzoening tussen die twee, de ander was een vriend geworden: ze zagen God in elkaars ogen!
Ook kan de armoede van de ander ons heilig worden, als die ons aan het hart gaat. Wij treuren erover en willen er iets aan doen. Als gemeente van Christus is ons dat op het hart geschreven, dat wij zullen omzien naar de mensen in nood, zoals wij vandaag ook bijzondere aandacht geven aan twee projecten. Hoe zuiverder ons hart is hoe beter wij de ander zien, in zijn kwetsbaarheid en bijzonderheid: ook hij is een kind van God, een arme drommel wellicht op deze wereld, maar rijk in God. Zien wij zulke mensen? En zien we ook onszelf zo?
Met al onze rijkdom zijn wij bezitters geworden en waarom zou God ons dan gelukkig prijzen? Hij vindt ons maar armoedzaaiers.
Wij zijn mensen geworden die alles bezitten en alles in de hand willen hebben en onszelf maken wij tot centrum van de wereld. Zal God ons dan gelukkig prijzen? Ik denk dat Hij zegt: Gij dwaas, nog deze nacht zal ik alles van je opeisen en waar blijf je dan met al je bezit?
Als het uur U daar is zal gevraagd worden: wat heb je aan Mij gedaan, toen ik honger leed en dorst had, toen Ik gevangen was en geslagen werd, toen ik uitriep: mijn God, mijn God, waarom hebt U mij in de steek gelaten? Dan staat de mensheid met een mond vol tanden en iedereen roept tegen iedereen: ik heb het niet geweten; ik wist niet, dat…
Maar wie weet, dat iemand zegt: voorzover je de minste broeder en zuster van je bezocht hebt en goed gedaan hebt, hem of haar lijden verzacht hebt en met haar meegeschreeuwd hebt: o God, doe toch uw aangezicht over ons lichten…in zoverre heb je dat aan Mij gedaan. Kom verder en be-erf het Koninkrijk dat al voor de grondlegging der wereld voor jou bereid is.
Zalig die reinen van hart, zij zullen God zien en zij zullen zich verheugen in zijn werken.
En zoek het niet in grote dingen of hoogdravende woorden en bergen verzettende daden. De reine van hart is eenvoudig en blijft dicht bij de werkelijkheid van alledag. Tenslotte vertel ik u het verhaal over  de bekende of misschien minder bekende prediker en toneelschrijver Kaj Munk uit Denemarken, omgekomen in de 2e WO, – maar dan vooral eigenlijk over zijn moeder, zijn pleegmoeder. Kaj Munk kwam een keer thuis van de universiteit en hij zat vol ongeloof: “waar is God en hoe kan het dan dat…etc.” en hij ging er zijn ouders ook meteen mee lastig vallen. En zijn moeder zei toen: “Jongen, ga rustig zitten, laten we samen nog maar eens een kop thee drinken”.
Gelukkiggeprezen wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.

Mattheus 16: 13-20

Preek gehouden op de 10e zondag van de zomer 24 augustus 2014 in de Oude Kerk n.a.v. Mattheüs 16: 13-20.

Wie is Jezus?

Vanmorgen zet Jezus zijn leerlingen stil en hij vraagt hen: wie ben ik? Wie ben ik volgens anderen, wie ben ik, volgens jullie?
Voordat we een poging wagen die vraag te beantwoorden moeten we misschien ons eerst afvragen, waarom dit een gewichtige vraag is. Waarom is het van belang om te weten, wie Jezus is? En waarom vindt Jezus het belangrijk ons antwoord te weten?
Omdat het antwoord op die vraag onthult wie wij zelf zijn en dat wat wij in Hem zien de inhoud van ons leven bepaalt.
Laten we proberen stap voor stap dichter bij het geheim van deze raadselachtige vraag te komen en met elkaar proberen te ontdekken, waarom het van belang is een antwoord te vinden.
De vraag wie Jezus is gonst al eeuwen de wereld door. Er zijn bibliotheken vol over geschreven. De evangelist Johannes zag die bui al hangen, toen hij aan het einde van zijn evangelie schreef: “als al de daden van Jezus één voor één opgeschreven zouden worden, zou de wereld, denk ik, te klein zijn voor de boeken, die dan geschreven moesten worden”.
Maar als Johannes eens zou kunnen zien, hoeveel boeken er over Jezus geschreven zijn, dan zou hij raar opkijken. Grote geleerden en knappe koppen kruipen de teksten door en fabriceren dikke pillen, zoals bijv. de r-k theoloog in de vorige eeuw Edward Schillebeeckx “Jezus, het verhaal van een Levende” en die andere beroemde theoloog en psycholoog uit Duitsland Eugen Drewermann, die zijn boek de eenvoudige titel “Jezus van Nazareth” meegaf. Toen ik jaren geleden dat boek bij de plaatselijke boekhandel besteld had belde het winkelmeisje mij een paar dagen later op en zei: “Mijnheer Huisman, Jezus van Nazareth is zojuist voor u binnengekomen!” Het meisje had niet in de gaten wat voor geweldige en verrassende melding zij mij toevertrouwde, maar uiteraard had ik na twee keer knipperen met de ogen door, dat zij het bóek van Drewermann bedoelde.
Vorige week kreeg ik van een moslim-vriendin een boek over Jezus vanuit islamitisch perspectief bezien, “Zealot” (de Zeloot) geheten. En dan heb ik in mijn boekenkast ook nog een boek, dat “Ieder zijn eigen Jezus” heet. Tot die conclusie zou je wel moeten komen, als je de onafzienbare rij van boeken over Jezus ziet: ieder ziet iets anders in Hem. Er is geen ultiem en afsluitend antwoord mogelijk, blijkbaar, op de vraag, wie Jezus is.
In dat korte evangeliebericht van vanmorgen horen we dat al: de antwoorden lopen uiteen. Sommigen denken dat hij Elia is of Johannes de Doper of Jeremia en Petrus komt met zijn geheel eigen antwoord: U bent de Christus.
De antwoorden blijven uiteenlopen, tot vandaag de dag toe. Sommigen zeggen: Jezus was een goed mens. Een toffe gast, die een hoop goed deed voor m.n. arme drommels. Petje af! Anderen zeggen: hij stichtte een nieuwe godsdienst, hij bewerkte een soort afsplitsing van het jodendom en zo heeft hij veel invloed in de wereld gekregen. Weer anderen zeggen, dat hij een begenadigd wonderdoener was, hij had charismatische gaven en hij kon ook geweldig preken. Er zijn er ook, die Hem Zoon van God noemen, Verlosser of Heiland der wereld en zij zien Godzelf in Hem oplichten. Terwijl een deel van de mensen Jezus liefst zo dicht mogelijk bij zich willen houden, op deze aarde, als mens onder de mensen, gaan anderen juist een andere kant op en verhogen en verheerlijken Hem tot bij God, zoals ook in de belijdenis verwoord: opgevaren ten hemel en zittend aan de rechterhand van God!
Hoe zit het nu precies, zo zouden we ons radeloos kunnen afvragen en we worden ongeduldig en vragen ons misschien af: zou de echte Jezus a.u.b. willen opstaan?! Dan weten we tenminste waar we aan toe zijn.
Maar, lieve gemeente, dit ongeduld en die behoefte aan het enig goede antwoord levert alleen maar brokken op en zo zouden we het Messias-geheim bederven en kapot maken. De vraag wie Jezus is moet je niet benaderen als een wiskundig probleem, waarbij er uiteindelijk één juist antwoord uitrolt. Je komt niet tot het goede antwoord door een paar bijbelteksten aan elkaar te plakken en dan te zeggen: zie je wel, het staat er toch. Zo zit het. Klaar, punt uit.
Nee, we moeten de vraag eigenlijk ietsje uitbreiden en daarmee komen we ook zelf als betrokkene in beeld. Want tot nu toe is het allemaal wat afstandelijk en objectief gebleven: wat vinden mensen de eeuwen door van Jezus en welke antwoorden zijn er gegeven? Maar nu komt de vraag dichterbij en levensgroot en levens-echt klinkt in mijn verstarde oor: wie is Jezus volgens jou? Of liever nog: wie is Jezus voor jou?
En dan ligt het voor de hand om met een schuin oog te kijken naar het antwoord, dat Petrus gaf en je ziet in een flits, dat Jezus dat een sterk en openbarend antwoord vond – dus je denkt dan: laat ik ook maar zoiets zeggen, dan zit ik wel goed. Hij is de Christus!
Maar dan volgt meteen een vervolgvraag: wat bedoel je daar mee? Wat zeg je? En dan kun je ook een heleboel kennis vanuit de Bijbel naar voren brengen en het gaan hebben over dat het woord ‘Christus’ de griekse vorm is van het hebreeuwse ‘messias’ en dat dat ‘gezalfde’ betekent enzo. En dat koningen gezalfd werden en dat het dus ook een soort koningstitel is en dat er dus ook een verwijzing in zit naar het Koninkrijk Gods, waarover hij zo vaak sprak. En dat zijn heerschappij iets van de eindtijd was en dat de hele wereld een opknapbeurt zou krijgen en dat het kwaad zal worden opgerold en dat alles goed zal komen en goed zal zijn. Ja, die verwachting klinkt mee in de benaming Christus. “Goed geantwoord”, hoor ik in mijn oplettende oor.
Dat is goed gezien en goed gezegd, zegt Jezus tegen Petrus...daar kan op voortgebouwd worden, dit is vaste grond onder de voeten, rotsvaste belijdenis, die de eeuwen zal verduren! En de kerk heeft de eeuwen door deze belijdenis uitgesproken en vastgehouden en de poorten van de Hades hebben haar niet overweldigd. En telkens weer moest de kerk zich verdiepen in deze teksten en telkens weer duidelijk maken wat er op het spel stond. En telkens weer moest uitgelegd worden waarom deze belijdenis zo cruciaal is en waarom de kerk staat of valt met deze belijdenis. Er is ook veel mee gesold en gehannest, de belijdenis werd gebruikt om er de kruistochten of de inquisitie mee op te starten. Of de belijdenis werd een statement, een soort uitgangspunt voor het verwezenlijken van eigen idealen en dromen. Maar dwars door alles heen bleef de kerk gebaseerd op deze rotsige uitspraak van Petrus: Gij zijt de Christus!
Maar, zoals gezegd, de belijdenis is geen statement of bewering. Zij ligt meer in de sfeer van de aanhankelijkheids-  en liefdesverklaring. Het is niet een afstandelijke constatering, maar een persoonlijke omhelzing. En zoals bij iedere relatie het geval is begint dat invloed te krijgen op je eigen leven en ontwikkeling. Een liefdesverklaring is het begin van een liefdesrelatie en die zal je leven kleuren en bepalen. Het één niet zonder dat andere, want anders wordt de liefdesverklaring leeg en waardeloos. Ik kan wel elke dag tegen mijn vrouw zeggen: “jij bent de liefste van de hele wereld”, maar als ik vervolgens buiten de deur ga eten of haar op andere manieren krenk of kleineer dan heeft zo’n extatische uitroep “Jij bent de liefste” geen enkele zin. Ja, die vloekt met de praktijk.
Zo kunnen we ook wel hard roepen en ermee instemmen, dat Jezus de Christus is, maar als onze handel en wandel daar geen enkel verband mee houdt dan is zo’n belijdenis leeg en nutteloos.
Jezus belijden als de Messias heeft alleen enige betekenis als we ook zelf de messiaanse weg willen bewandelen. Als de Christus-gestalte ook zichtbaar wordt in ons eigen leven, als we de weg van het kruis niet uit de weg gaan, maar het op ons nemen als een last, die uiteindelijk licht blijkt te zijn. De Christus-weg is een kruisweg, zo blijkt ook uit het vervolg van de lezing...en dan is Petrus ineens niet thuis. Met het kruis is in de traditie van de kerk trouwens ook heel wat afgesold: je kunt het kruis verheerlijken, erin wegzwijmelen, er dierbare liedjes over zingen, maar Jezus heeft het kruis op zich genomen en hij vraagt van ons dat ook te doen. Pas als we bereid zijn ons leven te verliezen zullen we het ook vinden; als we iets van opoffering vanuit de liefde uitstralen en zo de Christus in ons laten leven, pas zo krijgt de belijdenis dat Hij de Christus is handen en voeten en krijgt zijn heerschappij vorm in deze wereld. Niet door de belijdenis van de daken te schreeuwen of op billboards te prikken, niet door massale zangavonden of andere luidruchtige evenementen te organiseren, niet door vlaggen en vaandels mee te dragen en iedereen in koor te laten roepen, dat Jezus de Christus is, maar door in deemoed en onopvallend de weg van meeste weerstand te bewandelen, door belangeloos je in te zetten voor de ander, door krachtig te protesteren tegen onrecht en daarvoor durven te lijden, door het smalle pad van de navolging te kiezen en zo de Christus in je eigen leven te laten oplichten. En als dat aan de orde is kun je met recht een christen of christin genoemd worden. Nee, we noemen niet onszelf een christen, hoewel ik dat soms om me heen wel hoor. Maar dat we dat beter niet moeten doen heeft niets met valse bescheidenheid te maken – in onze tijd moet je fier en ferm voor je geloof uitkomen enzo, zegt men dan – maar ik blijf herhalen, dat wij christenen genoemd worden en dat is ook precies in overeenstemming met de Heid. Catechismus  - en dat zal sommigen van u deugd doen - , waar in vr. 32 wordt gevraagd: “Waarom wordt gij een christen genaamd?” Maar het belangrijkste is, dat ons christen-zijn afleesbaar is aan onze daden, onze motieven, onze integriteit, en dat het goede gedaan wordt in zelfvergetelheid, ons niet bewust dat wij het doen en zó de Christus laten oplichten in ons leven. Want niet meer ‘ik’, maar Christus leeft in mij! En in de ultieme ontmoeting met Hem zal Hij opsommen wat wij gedaan hebben: jij hebt de naakten gekleed en de hongerigen gevoed en de zieken bezocht en een glas water geschonken, toen ik dorstig was. En dan zullen we hopelijk met verbazing zeggen: ach, dat wist ik helemaal niet. Heb ik dat echt gedaan en hebt u het opgemerkt? Zalig de zachtmoedigen en nederigen van hart, want zij zullen deze aarde be-erven!

A

B

C

D

E

G

H

I

J

K

L

M