Preek gehouden op Zondag “Misericordia Domini” (14 april 2013), de 3e zondag van Pasen, in de Grote- of Mariakerk n.a.v. Ezechiël 37: 1-14 en 1 Korinthe 15: 12-19
OPSTAAN!
Ik vind het eerlijk gezegd een ‘onmogelijk’ onderwerp, te spreken over de ‘opstanding der doden’. Onmogelijk ook, omdat wij de opstanding der doden van huis uit als een onmogelijkheid beschouwen. Wij zijn precies als die Atheners op de Areopagus, waar Paulus in gesprek gaat met de intellectuele elite van de stad en als hij dan aan het einde van zijn verhaal gaat spreken over de opstanding der doden en over Jezus, die uit de doden is opgewekt, dan zijn ze beleefd genoeg om hem niet uit te lachen, maar ze halen hun schouders op, haken af en zeggen nog bij het weggaan: “nou, we zullen het er een volgende keer nog eens over hebben. Maar, ik moet nu gauw naar huis, snel naar de koffie!”.
Wij denken precies hetzelfde, ook al zijn wij vertrouwd geraakt met de inhoud van het Evangelie en al weten wij, dat de opstanding der doden deel uitmaakt van het christelijk geloofsgoed, ook wij hebben een Grieks verstand en dat zegt ons: dat kan gewoon niet. Doden liggen onder de grond en komen daar nooit meer uit op. ‘De wederopstanding des vleses’, zoals de oude belijdenis het formuleert, kunnen we nog wel opzeggen of zingen misschien, maar ik weet van de moeite, die er bij velen zit, dat men deze uitdrukkingen en geloofsinhouden moeilijk en eigenlijk ‘onmogelijk’ vindt.
Aan de andere kant zijn er ook christenen, die er geen enkele moeite mee hebben. Sommigen vinden zelfs, dat we het opwekken van doden zelf veel meer zouden moeten praktizeren. Jezus heeft ons die mogelijkheid en opdracht gegeven, dus in Amerika is er iemand, die cursussen organiseert die mensen leert om doden op te wekken. Ik vind dat extreem (en) bizar. Later heb ik er ook niks meer over gelezen, dus is deze beweging een natuurlijke dood gestorven, neem ik aan.
Er is natuurlijk ook een groot deel van de christenheid, die er misschien diep van binnen wel vragen bij heeft, maar die het geloven, zoals het is overgeleverd, die het willen geloven, omdat het in de Bijbel staat en in de belijdenis. Mensen zoals u en ik, die de traditie trouw willen blijven en de bijbelse waarheid overeind willen houden. Het is bijna een soort ‘geloven tegen beter weten in’, maar als ik het zó voor mijzelf zou moeten zeggen, dan teken ik meteen bezwaar aan. Zo wordt geloven een soort aanvaarden van waarheden, maar je hebt er zelf eigenlijk niets mee. Het is een soort slik-geloof of een buk-geloof. De onmogelijke opstanding der doden wordt dwars door alles heen beleden als een mogelijkheid van God! Wat bij de mensen onmogelijk is of wordt geacht, is mogelijk bij God. Een ‘onmogelijk’ geloof in de mogelijkheden van God, dat wél!
En dat wil ik ook samen met u volhouden, maar dan niet als een prestatie of als een plicht, maar als een geschenk, als iets dat ons onverwachts in de schoot wordt geworpen, als een onmogelijke mogelijkheid, die niet past in ons natuurlijke denken, die niet past binnen onze huidige werkelijkheid, maar daaraan voorbij reikt en eigenlijk iets is van een heel andere dimensie. Zodra we het over opstanding der doden hebben, moeten we beseffen, dat ons tijd- en ruimtedenken niet meer van toepassing is – we hebben het dan eigenlijk over een nieuwe werkelijkheid, over het nieuwe Zijn, dat in de persoon van Jezus de Christus al is doorgebroken in de oude werkelijkheid. De verhalen over zijn opstanding onthullen die nieuwe werkelijkheid, waaraan ook wij zullen deelhebben en deelkrijgen. De opstanding der doden, die ons als een geschenk van Godswege wordt toegezegd, vindt niet plaats binnen deze wereldwerkelijkheid, want die wordt gekenmerkt door tijd, tijdelijkheid, eindigheid, dood, schuld, onvolkomenheid, beperktheid, gescheidenheid enz. , maar de opstanding der doden verwijst naar een nieuw bestaan bij God, een nieuwheid waaraan Jezus al deelheeft gekregen en die Hij getoond heeft aan zijn leerlingen en die hoop en verwachting gewekt heeft, dat het laatste wat wij zien: een door pijn en Godverlatenheid gemarteld lichaam, een door een ongeluk verminkt lichaam, een door ziekte uitgemergeld lichaam, een vroegtijdig weggenomen leven...dat dat toch het laatste niet is. Voor God leven zij allen en dat heet: opstanding der doden!
De vraag hoe dat kan of hoe dat zal zijn, komt misschien wel bij ons op, maar is eigenlijk een onmogelijke vraag. Paulus kreeg hem ook op z’n bord. De gemeente in Korinthe was er ook mee bezig en sommigen zeiden, dat er geen opstanding der doden was. Het waren mensen, die gevangen zaten in een denkpatroon, waarin dat concept niet paste. Zij begonnen veel spiritueler te denken en sloten misschien meer aan bij de filosofie van Plato en kwamen met de gedachte op de proppen van de onsterfelijkheid der ziel. De opstanding der doden vonden zij veel te materieel gedacht; is niet alleen onmogelijk, maar ook onnodig, want de mens is eigenlijk van huis uit onsterfelijk en heeft het eeuwige leven in zichzelf. Paulus had daar een zware dobber aan en dat hele hoofdstuk 15 is eigenlijk één groot debat tussen het Joodse en het Griekse denken. Paulus, van huis uit Farizeëer, wil de opstanding der doden vasthouden en verdedigen, maar daarbij de gevaren van een al te materialistische voorstelling vermijden, maar hij wil ook niet terecht komen in het denkveld van de platonisten. Maar, zoals u weet, de platonisten hebben in de kerk een flinke vinger in de denk- en leerpap gekregen, want velen zijn ervan overtuigd geraakt, dat de leer van de onsterfelijkheid van de ziel een bijbels gegeven is, terwijl 1 Korinthe 15 eigenlijk één groot debat ertegen is.
We moeten ons er dus van bewust zijn, dat Paulus als een christelijk geworden Farizeëer op een rabbijnse wijze in gesprek gaat met mensen, die gepokt en gemazeld zijn door een griekse manier van denken. De vraag is dan natuurlijk of wij dat allemaal nog kunnen volgen en of wij niet heel gauw het spoor bijster zijn. Misschien zijn we het in de loop van deze preek al...
Al dat gediscussieer en gefilosofeer, waar leidt dat toe? Misschien dat de oude profeet Ezechiël ons ook nog wel wegwijs kan maken in dit doolhof van vragen en aarzelingen. Hij neemt ons mee naar een knekelveld, een ravijn vol dode mensen, vel over been, een schedelplaats met een kruis er midden in. Het is Golgotha hier en daar en overal, waar je maar kijkt, in het klein en in het groot. Of het nu Zomerdijk heet of Vredehof, of ‘Huis der levenden’ - zoals een Joodse begraafplaats heet - of Verdun of Auschwitz, als we het zien worden we moedeloos, somber gestemd en we weten er geen raad mee. En de vraag komt boven: zijn al deze mensen vergeefs gestorven, hebben zij vergeefs geleefd? Is dat zij hier nu liggen echt het einde? Is dit echt einde verhaal? Misschien kunnen we tot op zekere hoogte vrede hebben met het feit, dat ons leven eindig is en dat we op een goed moment plaats moeten maken voor anderen. Als we oud zijn geworden en verzadigd van het leven, zoals de aartsvaders zeiden, dan is het nog te aanvaarden, maar als we denken aan al die miljoenen, die vroegtijdig aan het einde van hun leven kwamen, die de dood werden ingejaagd door anderen, omdat ze van een ander ras waren of een ander geloof hadden of gewoon omdat hun aanwezigheid niet geduld werd. Is hun bloed op de aarde niet een schreeuw omhoog? Is hun dood geen roep om recht en in naam van die allen staat daar dat kleine mannetje uit de Joden en schreeuwt het uit:
‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u ons verlaten?’ Zal er ooit recht gedaan worden? Zal Hij komen om te oordelen? Ja, zal Híj misschien komen? De levenden en ja, ook de doden...en die gedood hébben en nóg leven. Wij geloven en wij belijden het: Hij zal komen...bij de laatste bazuin, op de jongste dag! En wie mag dan recht spreken en wie zal recht doen aan al die verminkte en tot as verstrooide levens...? Hij, dat kleine mannetje, dat Lammetje van Pasen, die zelf in een razzia werd opgepikt en weggevoerd en langs een schijnproces werd opgehangen aan een paal. Hij zal recht doen!
“Eens, als de bazuinen klinken uit de hoogte, links en rechts”. Trouwens, zo las ik van de week in mijn krant, het is het lievelingslied van Joost Eerdmans. Er is momenteel een serie in de krant, waarin bekende Nederlanders hun lievelingslied uit het Liedboek, nu bijna het oude Liedboek, mogen noemen. Hij vond dit een mooi lied, ‘vol op het orgel’, dan weet je niet wat je hoort! Maar nee, gelovig was hij niet meer, zo zei hij, en dat was gekomen sinds hij was gaan nadenken en dat was al op heel jonge leeftijd. Mijn reactie is dan meteen: arme Joost, volgens mij moet het nadenken van jou nog beginnen, want als je denkt dat geloven en denken een tegenstelling vormen, dan heb je er nog nooit goed over nagedacht. Maar nu weer terug naar het lied, dat ook veel boeiender is: Eens als de bazuinen klinken, uit de hoogte, links en rechts!
Je weet niet wat je hoort en je weet dan niet wat er gebeurt. Het zal zijn op de dag dat de wereld vergaat, de dag van de opstanding, de dag van jouw opstanding...niet ergens vèr in de tijd, maar op de dag, dat je je ogen toedoet en jouw wereld voorbijgaat en jij uit de tijd bent geraakt. De jongste dag, jouw laatste en de langste...
Ik zag ze lopen, vorige week op de televisie, de mensen, die meeliepen met de “March of the Living”, als een protest tegen de dodenmars. Ze liepen weg uit Auschwitz, de kinderen en de kleinkinderen en nog een enkele overlevende van de mensen, die daar hun einde vonden. Ik zag het als een voorproefje, een ‘performance’ haast van de opstanding der doden: ze stonden op als een protest tegen de dood, tegen de doodsmachine, tegen iedere verachting van een medemens, tegen de uitsluiting en uitbuiting van de ander, die er zogenaamd niet mag zijn. Geloof in de opstanding van Christus en het geloof in de opstanding der doden en de March of the Living en de preek van Ezechiël – en dit mijn kleine preekje - die probeer ik allemaal in datzelfde perspectief te zien, zoals in een kaleidoscoop: door alles heen hoor ik de profeet – ook vandaag - tegen al die mensen in wanhoop en verdriet zeggen: jullie zijn zelf die mensen in die graven! Kom er uit en begin te leven! Kom uit je doodshol, blijf niet gebonden aan je zondenbestaan – want niet-geloven in de opstanding, zegt Paulus heel kras, betekent geloven in de macht en de overwinning van de zonde – maar geloven in de opstanding betekent: er is hoop en toekomst en nieuw leven! Leg je niet neer, apatisch en doe-loos, maar steek de handen uit de mouwen en leef! Want Christus leeft en ik met Hem, nu en voor eeuwig!
Want we moeten ook proberen dit moeilijke gesprek en onderwerp wel in het juiste perspectief zien. Niet als een beschouwing over de toekomst, die we al of niet voor mogelijk houden. Laten we niet vergeten, dat Paulus weliswaar in H. 15 uitvoerig uitpakt over de opstanding der doden, maar dat daar bijv. wel H. 13 aan vooraf is gegaan, u weet wel, dat prachtige lied van de liefde: de liefde is alles, alles is liefde!
En ook vind ik het opvallend, dat hij die uitvoerige beschouwing over de opstanding der doden, waarin hij raakt aan de grenzen van ons denken en ons voorstellingsvermogen, dat hij dat hoofdstuk dan heel nuchter en heel praktisch afsluit, of anders gezegd: Paulus is enorm hoog aan het draven geweest in H. 15, maar uiteindelijk staat hij toch weer met beide benen op de grond en misschien in de modder zelfs wel en daarmee wil ik nu ook afsluiten; dus, gemeente van Meppel, de laarzen aan, de stormhoed op èn de handen uit de mouwen: “Kortom, geliefde broeders en zusters, wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het werk van de Heer, in het besef dat door de Heer uw inspanningen nooit tevergeefs zijn!” Amen.